Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2016/399 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)
Bijlage VII Bijzondere regels voor bepaalde categorieën personen
Geldend
Geldend vanaf 02-08-2021
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf een door de Commissie vastgestelde datum.
- Bronpublicatie:
07-07-2021, PbEU 2021, L 248 (uitgifte: 13-07-2021, regelingnummer: 2021/1134)
- Inwerkingtreding
02-08-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-07-2021, PbEU 2021, L 248 (uitgifte: 13-07-2021, regelingnummer: 2021/1134)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
1. Staatshoofden, regeringsleiders en leden van de nationale regering met hen vergezellende echtgenoten, en leden van hun officiële delegatie, en vorsten en andere vooraanstaande leden van een koninklijke familie
In afwijking van artikel 6 en de artikelen 8 tot en met 14 worden staatshoofden, regeringsleiders en leden van de nationale regering met hen vergezellende echtgenoten, en leden van hun officiële delegatie, en vorsten en andere vooraanstaande leden van een koninklijke familie die door de regering van een lidstaat of door een internationale organisatie om officiële redenen werden uitgenodigd en wier aankomst en vertrek langs diplomatieke weg officieel is aangekondigd, niet aan grenscontrole onderworpen.
2. Piloten en andere bemanningsleden van vliegtuigen
2.1
In afwijking van artikel 6 mogen houders van een ‘crew member licence’ of een ‘crew member certificate’, als bedoeld in bijlage 9 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 1944, op grond van die documenten tijdens de uitoefening van hun functie:
- a)
aan en van boord gaan in de luchthaven waar de tussenlanding plaatsvindt of in de luchthaven van bestemming, als deze op het grondgebied van een lidstaat zijn gelegen;
- b)
zich op het grondgebied van de gemeente begeven waar deze luchthavens gevestigd zijn;
- c)
zich met om het even welk vervoermiddel naar een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchthaven begeven om daar aan boord te gaan van een vliegtuig dat vanuit die luchthaven vertrekt.
In alle andere gevallen moet worden voldaan aan de voorschriften van artikel 6, lid 1.
2.2
Voor de controle op de bemanningsleden van vliegtuigen gelden de voorschriften van de artikelen 7 tot en met 14. Bemanningsleden van vliegtuigen worden zo veel mogelijk met voorrang gecontroleerd. Dit betekent dat deze controle hetzij plaatsvindt voordat de passagiers worden gecontroleerd, hetzij aan aparte controleposten wordt verricht. In afwijking van artikel 8 mogen de bemanningsleden die bij het dienstdoende grenscontrolepersoneel bekend zijn, steekproefsgewijs worden gecontroleerd.
3. Zeelieden
In afwijking van de artikelen 5 en 8 mogen de lidstaten zeelieden die in het bezit zijn van een identiteitsbewijs voor zeelieden, afgegeven overeenkomstig de Verdragen betreffende de nationale identiteitsbewijzen van zeevarenden nr. 108 (1958) of nr. 185 (2003) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL-Verdrag) en het ter zake strekkende nationale recht, toestaan het grondgebied van de lidstaten binnen te komen door aan land te gaan om in de gemeente waar hun vaartuig heeft aangelegd of in een aangrenzende gemeente te vertoeven, of het grondgebied van de lidstaten te verlaten door terug te keren naar hun schip zonder dat zij zich bij een grensdoorlaatpost hoeven te melden, op voorwaarde dat zij voorkomen op de bemanningslijst van het vaartuig waartoe zij behoren en dat die lijst eerder door de bevoegde autoriteiten is gecontroleerd.
Dit belet niet dat, op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of het risico van illegale immigratie, zeelieden door de grenswachters aan een controle overeenkomstig artikel 8 worden onderworpen voordat zij aan land gaan.
4. Houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties
4.1
Gelet op de bijzondere voorrechten en immuniteiten die voor hen gelden, krijgen houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort dat is afgegeven door derde landen of hun regeringen die door de lidstaten zijn erkend, en houders van documenten afgegeven door internationale organisaties als bedoeld in punt 4.4 die in dienstverband reizen, bij de grenscontrole voorrang op andere reizigers, in voorkomend geval onverminderd de visumplicht die op hen rust.
In afwijking van artikel 6, lid 1, onder c), zijn de houders van genoemde documenten vrijgesteld van de verplichting om aan te tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken.
4.2
Wanneer iemand zich op voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen beroept, kan de grenswachter verlangen dat deze persoon, door overlegging van passende documenten — met name door de ontvangende staat afgegeven verklaringen of een diplomatiek paspoort — of op enige andere wijze aantoont dat hij of zij de betrokken voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen geniet. In geval van twijfel kan de grenswachter zich in spoedeisende gevallen rechtstreeks tot het ministerie van Buitenlandse Zaken richten.
4.3
Geaccrediteerde leden van diplomatieke en consulaire diensten en hun gezinsleden krijgen toegang tot het grondgebied van de lidstaten na overlegging van de in artikel 20, lid 2, bedoelde kaart, vergezeld van een grensoverschrijdingsdocument. In afwijking van artikel 14 mogen de grenswachters voorts houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort de toegang tot het grondgebied van de lidstaten niet weigeren zonder vooraf de bevoegde nationale autoriteiten te hebben geraadpleegd. Dit geldt ook wanneer dergelijke betrokkene in het SIS is gesignaleerd.
4.4
Onder de in punt 4.1 bedoelde door internationale organisaties afgegeven documenten wordt met name verstaan:
- —
laissez-passer van de Verenigde Naties, afgegeven aan personeel van de Verenigde Naties en van de bijbehorende instellingen op grond van het op 21 november 1947 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te New York aangenomen Verdrag inzake de voorrechten en de immuniteiten van de gespecialiseerde instellingen;
- —
laissez-passer van de Europese Unie;
- —
laissez-passer van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA);
- —
legitimatiebewijs afgegeven door de secretaris-generaal van de Raad van Europa;
- —
documenten afgegeven krachtens artikel III, lid 2, van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (militaire identiteitsbewijzen vergezeld van een briefing voor speciale opdracht, marsorder, individueel of collectief marsbevel), alsmede documenten afgegeven in het kader van het Partnerschap voor de Vrede.
5. Grensarbeiders
5.1
Voor de controle van grensarbeiders zijn de algemene bepalingen inzake grenstoezicht van toepassing, en met name de artikelen 8 en 14.
5.2
In afwijking van artikel 8 worden grensarbeiders die bij de grenswachters goed bekend zijn omdat zij frequent via dezelfde grensdoorlaatpost de grens overschrijden en van wie de grenswachters, op grond van een eerdere controle, weten dat zij noch in het SIS, noch in een nationaal opsporingsregister gesignaleerd zijn, slechts aan steekproefsgewijze controles onderworpen teneinde na te gaan of zij in het bezit zijn van een geldig document waarmee zij de grens mogen overschrijden, en aan de voorwaarden voor binnenkomst voldoen. Deze personen worden nu en dan onverwachts en met onregelmatige tussenpozen aan een grondige controle onderworpen.
5.3
De voorschriften van punt 5.2 kunnen worden uitgebreid tot andere categorieën personen die regelmatig de grens overschrijden.
6. Minderjarigen
6.1
De grenswachters besteden bijzondere aandacht aan minderjarigen, ongeacht of zij worden begeleid of niet. Minderjarigen die een buitengrens overschrijden, worden bij in- en bij uitreis aan dezelfde controles op grond van de onderhavige verordening onderworpen als volwassenen.
6.2
Indien het begeleide minderjarigen betreft, gaat de grenswachter na of de begeleidende personen het ouderlijk gezag of de wettelijke voogdij over de minderjarigen uitoefenen, in het bijzonder indien de minderjarige door slechts één volwassene wordt begeleid en er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat de minderjarige onwettig is onttrokken aan het toezicht van de persoon/personen die wettelijk het ouderlijke gezag of de wettelijke voogdij over hem uitoefent/uitoefenen. In dat geval verricht de grenswachter verder onderzoek, teneinde eventuele incoherenties of tegenstrijdigheden in de verstrekte inlichtingen te ontdekken.
6.3
Indien een minderjarige alleen reist, zorgt de grenswachter ervoor, door middel van een grondige controle van de reisdocumenten en de bewijsstukken, dat de minderjarige het grondgebied niet verlaat tegen de wil van de persoon/personen die het ouderlijk gezag of de wettelijke voogdij over hem uitoefent/uitoefenen.
6.4
De lidstaten wijzen nationale contactpunten voor raadpleging over minderjarigen aan en stellen de Commissie daarvan in kennis. De Commissie stelt de lijst van deze nationale contactpunten ter beschikking van de lidstaten.
6.5
Bij twijfel in verband met de omstandigheden bedoeld in de punten 6.1, 6.2 en 6.3, maken de grenswachters gebruik van de lijst van nationale contactpunten voor raadpleging over minderjarigen.
6.6
De lidstaten zorgen ervoor dat de grenswachters die de biometrische gegevens van kinderen verifiëren of deze gegevens gebruiken om een kind te identificeren, speciaal opgeleid zijn om dit op een kindvriendelijke en op het kind afgestemde manier te doen, met volledige inachtneming van de belangen van het kind en de waarborgen die zijn vastgelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind. Indien het kind vergezeld gaat van een ouder of een wettelijke voogd, blijft deze persoon bij het kind wanneer de biometrische gegevens worden geverifieerd of gebruikt voor identificatie. Er mag geen dwang worden uitgeoefend. De lidstaten zorgen er waar nodig voor dat de infrastructuur aan de grensdoorlaatposten wordt aangepast voor het gebruik van biometrische gegevens van kinderen.
7. Reddingsdiensten, politie, brandweer en grenswachters
De regelingen voor de in- en uitreis van leden van reddingsdiensten, politie en brandweer in noodsituaties, alsmede van grenswachters die voor hun werk de grenzen overschrijden, worden vastgelegd in het nationale recht. De lidstaten kunnen bilaterale overeenkomsten met derde landen sluiten met betrekking tot de in- en uitreis van die categorieën van personen. Deze regelingen en bilaterale overeenkomsten kunnen voorzien in afwijkingen van de artikelen 5, 6 en 8.
8. Offshorewerknemers
In afwijking van de artikelen 5 en 8 worden offshorewerknemers die regelmatig over zee of door de lucht terugkeren naar het grondgebied van de lidstaten zonder op het grondgebied van een derde land te zijn verbleven, niet stelselmatig gecontroleerd.
Niettemin wordt op basis van een beoordeling van het risico van illegale immigratie, met name wanneer de kusten van een derde land in de onmiddellijke nabijheid van een offshorelocatie zijn gelegen, bepaald hoe vaak er controles worden verricht.