Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2016/399 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)
Bijlage VI Specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die voor de overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten worden gebruikt
Geldend
Geldend vanaf 12-04-2016
- Bronpublicatie:
09-03-2016, PbEU 2016, L 77 (uitgifte: 23-03-2016, regelingnummer: 2016/399)
- Inwerkingtreding
12-04-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-03-2016, PbEU 2016, L 77 (uitgifte: 23-03-2016, regelingnummer: 2016/399)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
1. Landgrenzen
1.1. Controle van het wegverkeer
1.1.1
Teneinde een efficiënte personencontrole en tevens een vlot en veilig wegverkeer te waarborgen, wordt het verkeer bij de grensdoorlaatposten op passende wijze geregeld. Indien nodig kunnen de lidstaten bilaterale overeenkomsten sluiten om het verkeer te kanaliseren of af te remmen. Zij brengen de Commissie daarvan overeenkomstig artikel 42 op de hoogte.
1.1.2
De lidstaten kunnen aan de landgrenzen, als zij dat nuttig achten en als de omstandigheden het mogelijk maken, bij bepaalde grensdoorlaatposten overeenkomstig artikel 10 gescheiden rijstroken inrichten of aanleggen.
In uitzonderlijke omstandigheden en wanneer de verkeerssituatie en de toestand van de infrastructuur zulks vereisen, kan het gebruik van aparte rijstroken te allen tijde door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden opgeheven.
De lidstaten kunnen met buurlanden samenwerken om aparte rijstroken bij de doorlaatposten aan de buitengrenzen aan te leggen.
1.1.3
Personen die in motorvoertuigen reizen, kunnen in de regel tijdens de controle in het motorvoertuig blijven. Wanneer de omstandigheden zulks vereisen, kan de personen worden verzocht hun voertuig te verlaten. Grondige controles worden, indien de plaatselijke omstandigheden zulks toestaan, op speciaal daarvoor bestemde plaatsen uitgevoerd. Met het oog op de veiligheid van het personeel worden de controles, waar mogelijk, door twee grenswachters verricht.
1.1.4. Gemeenschappelijke grensdoorlaatposten
1.1.4.1
De lidstaten kunnen met naburige derde landen bilaterale overeenkomsten sluiten of voortzetten die strekken tot instelling van gemeenschappelijke grensdoorlaatposten waar de grenswachters van de lidstaat en de grenswachters van het derde land na elkaar uitreis- en inreiscontroles verrichten overeenkomstig hun nationale recht op het grondgebied van de andere partij. Gemeenschappelijke grensdoorlaatposten kunnen zich op het grondgebied van een lidstaat of van een derde land bevinden.
1.1.4.2
Gemeenschappelijke grensdoorlaatposten op het grondgebied van een lidstaat: bilaterale overeenkomsten tot instelling van gemeenschappelijke grensdoorlaatposten op het grondgebied van een lidstaat bevatten een bepaling op grond waarvan grenswachters van derde landen hun taken kunnen uitoefenen in de lidstaat, met inachtneming van de volgende beginselen:
- a)
internationale bescherming: een onderdaan van een derde land die internationale bescherming aanvraagt op het grondgebied van een lidstaat, krijgt toegang tot de toepasselijke procedures van de lidstaat, overeenkomstig het Unieacquis inzake asiel;
- b)
aanhouding van een persoon of inbeslagneming van goederen: wanneer grenswachters van derde landen kennis nemen van feiten die de aanhouding of de inbewaringstelling van een persoon of de inbeslagneming van goederen wettigen, melden zij deze feiten aan de autoriteiten van de lidstaten, die een passende follow-up waarborgen overeenkomstig nationaal, internationaal en Unierecht, ongeacht de nationaliteit van de betrokkene;
- c)
personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen en het grondgebied van de Unie binnenkomen: grenswachters van derde landen verhinderen niet dat personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen, het grondgebied van de Unie binnenkomen. Als er redenen zijn om uitreis uit het derde land te weigeren, melden de grenswachters van het derde land deze redenen aan de autoriteiten van de lidstaat, die een passende follow-up waarborgen overeenkomstig nationaal, internationaal en Unierecht.
1.1.4.3
Gemeenschappelijke grensdoorlaatposten op het grondgebied van een derde land: bilaterale overeenkomsten tot instelling van gemeenschappelijke grensdoorlaatposten op het grondgebied van een derde land bevatten een bepaling op grond waarvan grenswachters van lidstaten hun taken kunnen uitoefenen in het derde land. Voor de toepassing van deze verordening wordt elke controle die door grenswachters van lidstaten in een gemeenschappelijke grensdoorlaatpost op het grondgebied van een derde land wordt verricht, geacht te zijn verricht op het grondgebied van de betrokken lidstaat. Grenswachters van lidstaten oefenen hun taken uit overeenkomstig deze verordening en met inachtneming van de volgende beginselen:
- a)
internationale bescherming: een onderdaan van een derde land die na de uitreiscontrole door de grenswachters van een derde land internationale bescherming aanvraagt bij in het derde land aanwezige grenswachters van de lidstaat, krijgt toegang tot de toepasselijke procedures van de lidstaat, overeenkomstig het Unieacquis inzake asiel. De autoriteiten van het derde land aanvaarden de overbrenging van de betrokkene naar het grondgebied van de lidstaten;
- b)
aanhouding van een persoon of inbeslagneming van goederen: wanneer grenswachters van een lidstaat kennis nemen van feiten die de aanhouding of de inbewaringstelling van een persoon of de inbeslagneming van goederen rechtvaardigen, handelen zij overeenkomstig nationaal, internationaal en Unierecht. De autoriteiten van het derde land aanvaarden de overbrenging van de betrokken persoon of het betrokken voorwerp naar het grondgebied van de lidstaten.
- c)
toegang tot IT-systemen: grenswachters van de lidstaten kunnen gebruikmaken van informatiesystemen voor de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 8. De lidstaten mogen de krachtens het Unierecht vereiste technische en organisatorische veiligheidsmaatregelen vaststellen ter beveiliging van persoonsgegevens tegen onbedoelde of onrechtmatige vernietiging, onbedoeld verlies, wijziging en ongeoorloofde mededeling of ongeoorloofde toegang, daaronder begrepen toegang door autoriteiten van derde landen.
1.1.4.4
Alvorens een bilaterale overeenkomst over gemeenschappelijke grensdoorlaatposten met een naburig derde land te sluiten of te wijzigen, raadpleegt de betrokken lidstaat de Commissie over de verenigbaarheid van de overeenkomst met het Unierecht. Bestaande bilaterale overeenkomsten moeten uiterlijk op 20 januari 2014 ter kennis van de Commissie worden gebracht.
Indien de Commissie van oordeel is dat de overeenkomst onverenigbaar is met het Unierecht, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis. De lidstaat doet het nodige om de overeenkomst binnen een redelijke termijn zo te wijzigen dat de vastgestelde onverenigbaarheden worden verholpen.
1.2. Controle van het spoorwegverkeer
1.2.1
De passagiers en het spoorwegpersoneel aan boord van treinen die de buitengrenzen overschrijden, met inbegrip van goederentreinen en lege treinen, worden aan controles onderworpen. De lidstaten kunnen bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten over de wijze waarop deze controles met inachtneming van de in punt 1.1.4 vervatte beginselen worden uitgevoerd. Die controles worden op één van de volgende manieren verricht:
- —
op het eerste station van binnenkomst of het laatste station van vertrek op het grondgebied van een lidstaat;
- —
in de trein op het traject tussen het laatste station van vertrek in een derde land en het eerste station van binnenkomst op het grondgebied van een lidstaat of omgekeerd;
- —
op het laatste station van vertrek of het eerste station van binnenkomst op het grondgebied van een derde land.
1.2.2
Teneinde het verkeer van hogesnelheidspassagierstreinen te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten voorts op het traject van dergelijke, uit derde landen komende treinen in onderling overleg met de betrokken derde landen ook beslissen om, met inachtneming van de in punt 1.1.4 vervatte beginselen, inreiscontroles van personen op treinen uit derde landen uit te voeren op een van de volgende manieren:
- —
hetzij op het station in het derde land waar de personen instappen;
- —
hetzij op het station op het grondgebied van de lidstaten waar de personen uitstappen;
- —
in de trein op het traject tussen stations op het grondgebied van een derde land en stations op het grondgebied van de lidstaten, op voorwaarde dat de personen in de trein blijven.
1.2.3
Wanneer het een hogesnelheidstrein betreft die uit een derde land komt en verschillende stopplaatsen op het grondgebied van de lidstaten heeft, en de spoorwegonderneming passagiers uitsluitend voor het resterende traject op het grondgebied van de lidstaten aan boord kan nemen, worden deze passagiers hetzij in de trein, hetzij in het station van bestemming aan een inreiscontrole onderworpen, tenzij reeds controles zijn uitgevoerd op grond van punt 1.2.1 of punt 1.2.2, eerste streepje.
Personen die uitsluitend voor het resterende traject op het grondgebied van de lidstaten aan boord van de trein wensen te gaan, wordt vóór het vertrek duidelijk medegedeeld dat zij tijdens de reis of in het station van bestemming aan een inreiscontrole zullen worden onderworpen.
1.2.4
In de tegenovergestelde reisrichting worden de personen aan boord van de trein aan uitreiscontroles onderworpen.
1.2.5
De grenswachter kan gelasten dat holle ruimten in de rijtuigen worden geïnspecteerd, indien nodig in aanwezigheid van de hoofdconducteur, teneinde na te gaan of er geen personen of voorwerpen verborgen zijn die aan grenscontrole moeten worden onderworpen.
1.2.6
Wanneer er reden is om aan te nemen dat zich in de trein personen bevinden die gesignaleerd zijn of die ervan worden verdacht een strafbaar feit te hebben begaan, dan wel onderdanen van een derde land die illegaal wensen binnen te reizen, stelt de grenswachter, indien hij overeenkomstig de nationale voorschriften niet zelf mag optreden, de lidstaten waarnaar of waardoor de trein rijdt, daarvan in kennis.
2. Luchtgrenzen
2.1. Procedures voor de controles op internationale luchthavens
2.1.1
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zorgen ervoor dat de luchthavenexploitant de nodige maatregelen neemt met het oog op de fysieke scheiding van passagiersstromen van interne vluchten enerzijds en passagiersstromen van andere vluchten anderzijds. Daartoe worden op alle internationale luchthavens passende voorzieningen aangebracht.
2.1.2
De plaats waar de grenscontroles worden uitgevoerd, wordt volgens onderstaande procedure bepaald:
- a)
passagiers die van een vlucht uit een derde land op een interne vlucht overstappen, worden op de luchthaven van aankomst van de vlucht uit het derde land aan een inreiscontrole onderworpen. Passagiers die van een interne vlucht op een vlucht naar een derde land overstappen (transferpassagiers), worden aan een uitreiscontrole onderworpen op de luchthaven vanwaar de vlucht naar het derde land vertrekt;
- b)
voor vluchten uit of naar een derde land zonder transferpassagiers en voor vluchten met verschillende tussenlandingen op luchthavens van de lidstaten zonder verandering van luchtvaartuig geldt het volgende:
- i)
passagiers van vluchten uit of naar derde landen zonder voorafgaande of aansluitende transfer op het grondgebied van de lidstaten worden op de luchthaven van aankomst aan een inreiscontrole en op de luchthaven van vertrek aan een uitreiscontrole onderworpen;
- ii)
passagiers van vluchten uit of naar derde landen met verschillende tussenlandingen op het grondgebied van de lidstaten zonder verandering van luchtvaartuig (transitpassagiers), waarbij voor het vluchtgedeelte over het grondgebied van de lidstaten geen nieuwe passagiers aan boord worden genomen, worden op de luchthaven van bestemming aan een inreiscontrole en op de luchthaven van inscheping aan een uitreiscontrole onderworpen;
- iii)
wanneer het vluchten uit of naar derde landen met verschillende tussenlandingen op het grondgebied van de lidstaten betreft en de luchtvaartmaatschappij passagiers aan boord kan nemen voor een traject dat uitsluitend op het grondgebied van de lidstaten is gelegen, worden passagiers op de luchthaven van inscheping aan een uitreiscontrole en op de luchthaven van bestemming aan een inreiscontrole onderworpen.
Passagiers die bij deze tussenlandingen reeds aan boord zijn en niet op het grondgebied van de lidstaten zijn ingescheept, worden aan de in punt ii) genoemde controle onderworpen. De omgekeerde procedure geldt wanneer bij dergelijke vluchten het land van bestemming een derde land is.
2.1.3
In beginsel worden geen grenscontroles uitgevoerd in het luchtvaartuig of aan de gate, tenzij dit gerechtvaardigd is in het licht van een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid of van het risico van illegale immigratie. Teneinde te garanderen dat personen op luchthavens die als grensdoorlaatpost zijn aangemerkt, worden gecontroleerd overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 14, zorgen de lidstaten ervoor dat de luchthavenbeheerder de nodige maatregelen neemt om de passagiersstroom naar de controlevoorzieningen te leiden.
De lidstaten zorgen ervoor dat de luchthavenbeheerder de nodige maatregelen neemt om te voorkomen dat de voorbehouden zones, zoals de transitzones, worden betreden of worden verlaten door personen die daartoe niet bevoegd zijn. In beginsel worden in de transitzone geen controles verricht, tenzij dit gerechtvaardigd is in het licht van een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid of van het risico van illegale immigratie; controles in deze zone kunnen met name worden verricht op personen die aan een luchthaventransitvisumplicht zijn onderworpen, teneinde te controleren of deze personen in het bezit zijn van een dergelijk visum.
2.1.4
Wanneer een luchtvaartuig dat een verbinding uit een derde land verzorgt, in geval van overmacht, bij dreigend gevaar of op instructie van de bevoegde autoriteiten op een niet als grensdoorlaatpost aangewezen vliegveld moet landen, kan de vlucht niet worden voortgezet zonder de toestemming van de grenswachters en de douaneautoriteiten. Hetzelfde geldt wanneer een luchtvaartuig dat een verbinding uit een derde land verzorgt, landt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven. In ieder geval zijn de artikelen 7 tot en met 14 van toepassing voor de controle van de personen aan boord van deze luchtvaartuigen.
2.2. Procedures voor controles op secundaire luchthavens
2.2.1
Er wordt voor gezorgd dat ook op luchthavens die naar nationaal recht niet als verkeersluchthavens zijn aangemerkt (‘secundaire luchthavens’), maar die officieel voor vluchten uit of naar derde landen zijn opengesteld, personencontroles overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 14 worden uitgevoerd.
2.2.2
Onverminderd Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1) kan, in afwijking van punt 2.1.1, op secundaire luchthavens worden afgezien van de voorzieningen voor de fysieke scheiding van passagiers van interne vluchten en andere vluchten. Voorts hoeven bij een lage intensiteit van het luchtvaartverkeer de grenswachters niet permanent aanwezig te zijn, op voorwaarde dat kan worden gegarandeerd dat zij zo nodig tijdig ter plaatse kunnen zijn.
2.2.3
Indien de grenswachters niet permanent aanwezig zijn, stelt de luchthavenbeheerder de grenswachters tijdig in kennis van de aankomst en het vertrek van een vliegtuig dat een vlucht uit of naar een derde land verzorgt.
2.3. Personencontroles op particuliere vluchten
2.3.1
Bij particuliere vluchten uit of naar derde landen verstrekt de gezagvoerder aan de grenswachters van de lidstaat van bestemming en, in voorkomend geval, van de lidstaat van de eerste binnenkomst vóór het opstijgen een ‘algemene verklaring’ (general declaration), die met name een vliegplan als bedoeld in bijlage 2 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en gegevens betreffende de identiteit van de passagiers bevat.
2.3.2
Wanneer een particuliere vlucht uit een derde land naar een lidstaat een tussenlanding maakt op het grondgebied van een andere lidstaat, verrichten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van binnenkomst grenscontroles en brengen zij op de in punt 2.3.1 bedoelde algemene verklaring een inreisstempel aan.
2.3.3
Als niet met zekerheid kan worden bepaald of een vlucht uit of naar het grondgebied van de lidstaten geen tussenlanding op het grondgebied van een derde land maakt, verrichten de bevoegde autoriteiten, zowel op internationale als op secundaire luchthavens, een personencontrole overeenkomstig de punten 2.1 en 2.2.
2.3.4
Aankomst en vertrek van zweefvliegtuigen, ultralichte vliegtuigen, helikopters, zelfgebouwde luchtvaartuigen waarmee slechts korte afstanden kunnen worden afgelegd, en bestuurbare luchtballonnen zijn geregeld bij de nationale wetgeving en, in voorkomend geval, bij bilaterale overeenkomsten.
3. Zeegrenzen
3.1. Controle op de zeescheepvaart — algemene controleprocedures
3.1.1
Schepen worden gecontroleerd in de haven van aankomst of van vertrek, of in een daartoe ingerichte ruimte in de onmiddellijke nabijheid van het vaartuig, of aan boord van het vaartuig in de territoriale wateren zoals bepaald in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. De lidstaten kunnen overeenkomsten sluiten die inhouden dat de controle ook tijdens de vaart kan worden verricht, dan wel bij aankomst of vertrek van het vaartuig op het grondgebied van een derde land, met inachtneming van de in punt 1.1.4 vervatte beginselen.
3.1.2
De gezagvoerder, de scheepsagent of een andere door de gezagvoerder naar behoren gemachtigde persoon of een andere persoon die zich kan legitimeren op een wijze die voor de betrokken overheidsinstantie aanvaardbaar is (beiden hierna ‘de gezagvoerder’ genoemd), stelt een lijst op van de bemanningsleden en van de passagiers, die de informatie bevat die volgens de formulieren 5 (bemanningslijst) en 6 (passagierslijst) van het Verdrag inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee (FAL-Verdrag) noodzakelijk is, alsmede, voor zover van toepassing, het nummer van het visum of de verblijfsvergunning, en wel:
- —
uiterlijk 24 uur voor aankomst in de haven, of
- —
uiterlijk op het tijdstip waarop het schip de vorige haven verlaat, indien de reisduur minder dan 24 uur bedraagt, of
- —
indien de aanloophaven nog niet bekend is of tijdens de reis wordt gewijzigd, zodra deze informatie bekend is.
De gezagvoerder geeft deze lijst(en) door aan de grenswachters of, als het nationale recht daarin voorziet, aan andere relevante autoriteiten die de lijst(en) onverwijld doorsturen naar de grenswachters.
3.1.3
De gezagvoerder krijgt van de grenswachters of de in punt 3.1.2 bedoelde autoriteiten een ontvangstbevestiging (ondertekend exemplaar van de lijst(en) of een elektronische ontvangstbevestiging) die hij tijdens de ligtijd op verzoek overlegt.
3.1.4
De gezagvoerder meldt alle wijzigingen met betrekking tot de samenstelling van de bemanning of het aantal passagiers onverwijld bij de bevoegde autoriteit.
Voorts meldt de gezagvoerder onverwijld, en binnen de in punt 3.1.2 vastgestelde termijn, de aanwezigheid van verstekelingen bij de bevoegde autoriteiten. De verstekelingen blijven evenwel onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder.
In afwijking van de artikelen 5 en 8 worden personen aan boord niet aan stelselmatige grenscontroles onderworpen. Dit belet niet dat de grenswachters een doorzoeking van het schip en een controle van de personen aan boord kunnen verrichten, evenwel uitsluitend indien dat gerechtvaardigd is op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie.
3.1.5
De gezagvoerder stelt de bevoegde autoriteit tijdig in kennis van de afvaart van het vaartuig overeenkomstig de in de betrokken haven geldende voorschriften.
3.2. Specifieke controleprocedures voor bepaalde soorten zeeschepen
Cruiseschepen
3.2.1
De gezagvoerder van een cruiseschip geeft de vaarroute en het programma van de cruise, zodra deze bekend zijn en niet later dan binnen de in punt 3.1.2 vastgestelde termijn, door aan de bevoegde autoriteit.
3.2.2
Indien op de vaarroute van een cruiseschip uitsluitend havens op het grondgebied van de lidstaten liggen, worden in afwijking van de artikelen 5 en 8 geen grenscontroles verricht en mag het cruiseschip aanleggen in havens die niet als grensdoorlaatpost zijn aangemerkt.
Dit belet niet dat, uitsluitend indien zulks op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie gerechtvaardigd is, controles van de bemanning en de passagiers van deze schepen kunnen worden verricht.
3.2.3
Indien op de vaarroute van een cruiseschip zowel havens op het grondgebied van de lidstaten als havens in derde landen liggen, worden de grenscontroles in afwijking van artikel 8 als volgt uitgevoerd:
- a)
indien het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en voor het eerst een haven op het grondgebied van een lidstaat aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers als bedoeld in punt 3.1.2.
Passagiers die aan land gaan, worden overeenkomstig artikel 8 aan inreiscontroles onderworpen, tenzij een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie uitwijst dat die controles niet hoeven te worden uitgevoerd;
- b)
indien het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en opnieuw een op het grondgebied van een lidstaat gelegen haven aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers als bedoeld in punt 3.1.2, voor zover die lijsten zijn gewijzigd sinds het cruiseschip de vorige haven op het grondgebied van een lidstaat heeft aangedaan.
Passagiers die aan land gaan, worden overeenkomstig artikel 8 aan inreiscontroles onderworpen, tenzij een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie duidelijk maakt dat die controles niet hoeven te worden uitgevoerd;
- c)
indien het cruiseschip uit een in een lidstaat gelegen haven komt en een andere in een lidstaat gelegen haven aandoet, worden de passagiers die aan land gaan overeenkomstig artikel 8 aan inreiscontroles onderworpen indien dit na beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie noodzakelijk wordt bevonden;
- d)
indien een cruiseschip een in een lidstaat gelegen haven verlaat met als bestemming een haven in een derde land, worden de bemanning en de passagiers aan uitreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers.
Indien dit na beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie noodzakelijk wordt bevonden, worden de passagiers die aan boord gaan aan uitreiscontroles onderworpen overeenkomstig artikel 8;
- e)
indien een cruiseschip een in een lidstaat gelegen haven verlaat met als bestemming een in een lidstaat gelegen haven, vinden geen uitreiscontroles plaats.
Dit belet niet dat, uitsluitend indien zulks op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie gerechtvaardigd is, controles van de bemanning en de passagiers van deze schepen kunnen worden verricht.
Pleziervaart
3.2.4
In afwijking van de artikelen 5 en 8 worden personen aan boord van pleziervaartuigen die uit een in een lidstaat gelegen haven komen of naar een in een lidstaat gelegen haven afvaren, niet aan grenscontroles onderworpen en mogen zij een haven binnengaan die niet als grensdoorlaatpost is aangemerkt.
Naargelang van de beoordeling van het risico van illegale immigratie, en met name wanneer de kusten van een derde land in de onmiddellijke nabijheid van het grondgebied van een lidstaat zijn gelegen, worden controles van deze personen en/of een fysiek onderzoek van het vaartuig verricht.
3.2.5
In afwijking van artikel 5 mag een pleziervaartuig dat uit een derde land komt, bij wijze van uitzondering een haven binnenlopen die niet als grensdoorlaatpost is aangemerkt. In dat geval stellen de personen aan boord van dat vaartuig de havenautoriteiten daarvan in kennis, opdat hun de toestemming kan worden gegeven de bedoelde haven binnen te gaan. De havenautoriteiten melden de aankomst van het vaartuig aan de autoriteiten van de dichtstbijzijnde als grensdoorlaatpost aangemerkte haven. De gegevens betreffende de passagiers worden aan de havenautoriteiten meegedeeld door overlegging van de lijst van opvarenden. Deze lijst wordt uiterlijk bij aankomst ter beschikking gesteld van de grenswachters.
Wanneer een pleziervaartuig dat uit een derde land komt in geval van overmacht verplicht is aan te meren in een haven die niet als grensdoorlaatpost is aangemerkt, melden de havenautoriteiten de aanwezigheid van het vaartuig aan de autoriteiten van de dichtstbijzijnde als grensdoorlaatpost aangemerkte haven.
3.2.6
Bij die controle wordt een document overhandigd waarop alle technische gegevens en de namen van alle opvarenden zijn vermeld. Eén exemplaar van dit document wordt overhandigd aan de autoriteiten van de inreis- en uitreishavens. Zolang het schip in de territoriale wateren van één van de lidstaten blijft, wordt één exemplaar van dit document bij de scheepspapieren bewaard.
Kustvisserij
3.2.7
In afwijking van de artikelen 5 en 8 hoeft de bemanning van vaartuigen die kustvisserij bedrijven en die dagelijks dan wel binnen 36 uur terugkeren naar de haven waar het vaartuig is ingeschreven of naar een andere haven op het grondgebied van de lidstaten, zonder dat een haven op het grondgebied van een derde land wordt aangedaan, niet systematisch te worden gecontroleerd. Naargelang van de beoordeling van het risico van illegale immigratie, en met name wanneer de kusten van een derde land in de onmiddellijke nabijheid van het grondgebied van een lidstaat zijn gelegen, worden regelmatig controles verricht. Naargelang van het risico wordt tot personencontroles en/of een fysiek onderzoek van het vaartuig overgegaan.
3.2.8
De bemanning van vaartuigen die kustvisserij bedrijven en die niet ingeschreven staan in een haven op het grondgebied van een lidstaat, wordt gecontroleerd volgens de voor zeelieden geldende voorschriften.
Veerverbindingen
3.2.9
Personen aan boord van vaartuigen die veerverbindingen met havens in derde landen verzorgen, worden aan controle onderworpen. Hiervoor gelden de volgende voorschriften:
- a)
indien mogelijk voorzien de lidstaten in gescheiden doorgangen overeenkomstig artikel 10;
- b)
voetgangers worden apart gecontroleerd;
- c)
passagiers van personenauto's worden bij het voertuig gecontroleerd;
- d)
passagiers van reisbussen worden als voetgangers behandeld. Voor controles verlaten deze personen de reisbus;
- e)
chauffeurs en begeleiders worden bij het voertuig gecontroleerd. In beginsel wordt deze controle apart van de controle van de overige passagiers verricht;
- f)
om een vlotte afwikkeling van de controles te garanderen, wordt in een voldoende aantal controleposten voorzien;
- g)
de door de passagiers gebruikte vervoermiddelen en, in voorkomend geval, de lading en andere vervoerde voorwerpen, worden steekproefsgewijs gecontroleerd, met name met het oog op het opsporen van illegale immigranten;
- h)
bemanningsleden van veerschepen worden op dezelfde wijze behandeld als bemanningsleden van koopvaardijschepen;
- i)
punt 3.1.2 (verplichting om lijsten van passagiers en bemanningsleden in te dienen) is niet van toepassing. Indien krachtens Richtlijn 98/41/EG van de Raad (2) een lijst van opvarenden moet worden opgesteld, wordt uiterlijk dertig minuten na vertrek uit een haven van een derde land door de gezagvoerder een kopie van deze lijst toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de haven van aankomst op het grondgebied van de lidstaten.
3.2.10
Wanneer een veerschip dat uit een derde land komt meerdere stops maakt op het grondgebied van de lidstaten en passagiers aan boord neemt voor een traject dat uitsluitend op dit grondgebied is gelegen, worden deze passagiers in de haven van vertrek aan een uitreiscontrole en in de haven van aankomst aan een inreiscontrole onderworpen.
Personen die bij deze tussenstops reeds aan boord zijn en niet op het grondgebied van de lidstaten zijn ingescheept, worden in de haven van aankomst aan een controle onderworpen. De omgekeerde procedure geldt wanneer het land van bestemming een derde land is.
Vrachtverbindingen tussen lidstaten
3.2.11
In afwijking van artikel 8 worden er geen grenscontroles uitgevoerd op vrachtverbindingen tussen dezelfde twee of meer havens op het grondgebied van de lidstaten waarbij geen havens buiten het grondgebied van de lidstaten worden aangedaan en waarbij goederen worden vervoerd.
Dit belet niet dat, uitsluitend indien zulks op basis van een beoordeling van het binnenlandseveiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie gerechtvaardigd is, controles van de bemanning en de passagiers van deze schepen worden verricht.
4. Binnenvaart
4.1
Met ‘buitengrensoverschrijdende binnenvaart’ wordt het gebruik bedoeld van alle soorten vaartuigen en drijvende installaties, voor beroepsdoeleinden of voor de pleziervaart, op stromen, rivieren, kanalen en meren.
4.2
Bij voor beroepsdoeleinden gebruikte vaartuigen worden de gezagvoerder, de personen die aan boord werkzaam zijn en op de bemanningslijst voorkomen, en aan boord wonende leden van hun gezin als leden van de bemanning beschouwd of daarmee gelijkgesteld.
4.3
De relevante bepalingen van de punten 3.1 en 3.2 zijn van overeenkomstige toepassing op de controle op de binnenvaart.
Voetnoten
Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72).
Richtlijn 98/41/EG van de Raad van 18 juni 1998 inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar havens in de lidstaten van de Gemeenschap varen (PB L 188 van 2.7.1998, blz. 35).