Einde inhoudsopgave
Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
Artikel 11 Intrekking van de verplichtstelling
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
26-11-2014, Stb. 2014, 504 (uitgifte: 16-12-2014, kamerstukken: 33988)
24-02-2005, Stb. 2005, 115 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken: 29760)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-12-2014, Stb. 2014, 516 (uitgifte: 18-12-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
24-02-2005, Stb. 2005, 115 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken: 29760)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
1.
Onze Minister kan de verplichtstelling ambtshalve voor alle of voor een of meer bepaalde groepen van deelnemers intrekken. De Minister kan de verplichtstelling in ieder geval ambtshalve intrekken, indien het betreft een pensioenregeling als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b.
2.
Onze Minister kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, de verplichtstelling voor alle deelnemers in die bedrijfstak intrekken.
3.
Onze Minister kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, de verplichtstelling voor een deel van de deelnemers die in de bedrijfstak werkzaam zijn, intrekken.
4.
Bij de intrekking kunnen door Onze Minister ter bescherming van de rechten van de deelnemers of gewezen deelnemers voorschriften worden gegeven met betrekking tot de rechten en verplichtingen van de deelnemers, gewezen deelnemers of hun werkgevers.
5.
De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat de organisaties die de aanvraag doen, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigen.
6.
De aanvraag, bedoeld in het derde lid, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat de organisaties die de aanvraag doen, een belangrijke meerderheid van de in dat deel van die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigen.
7.
Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de aanvraag alsmede met betrekking tot het vijfde en zesde lid nadere regels worden gesteld, waarbij kan worden bepaald dat de indiening van de aanvraag uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden, tenzij er naar het oordeel van Onze Minister sprake is van omstandigheden die zich daartegen verzetten.