Einde inhoudsopgave
Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
Artikel 12 Representativiteitstoets
Geldend
Geldend vanaf 20-12-2006
- Bronpublicatie:
20-11-2006, Stb. 2006, 647 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30614)
- Inwerkingtreding
20-12-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-12-2006, Stb. 2006, 648 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
1.
Op verzoek van Onze Minister toont het georganiseerde bedrijfsleven in de betrokken bedrijfstak binnen acht weken na dat verzoek aan dat het georganiseerde bedrijfsleven dat voortzetting van de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt.
2.
Onze Minister doet het verzoek, bedoeld in het eerste lid, ten minste acht weken voordat er vijf jaren zijn verstreken sinds de datum waarop voor het laatst is gebleken dat het georganiseerde bedrijfsleven in de betrokken bedrijfstak dat de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt.
3.
Als de datum waarop voor het laatst is gebleken dat het georganiseerde bedrijfsleven binnen de betrokken bedrijfstak dat de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, wordt aangemerkt:
- a.
de datum waarop de verplichtstelling is opgelegd;
- b.
de datum waarop de verplichtstelling is gewijzigd, of
- c.
de datum waarop na het verzoek van Onze Minister, bedoeld in het eerste of vijfde lid, is aangetoond dat het georganiseerde bedrijfsleven binnen de betrokken bedrijfstak dat de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt.
4.
Indien het georganiseerde bedrijfsleven binnen de betrokken bedrijfstak niet binnen acht weken na het verzoek, bedoeld in het eerste lid, heeft aangetoond dat het georganiseerde bedrijfsleven in de betrokken bedrijfstak dat de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, doet Onze Minister daarvan mededeling in de Staatscourant.
5.
Acht weken voordat er twee jaren zijn verstreken sinds de mededeling, bedoeld in het vierde lid, doet Onze Minister opnieuw een verzoek als bedoeld in het eerste lid. Indien het georganiseerde bedrijfsleven in de betrokken bedrijfstak, binnen acht weken na dat verzoek niet aantoont dat het georganiseerde bedrijfsleven dat de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, trekt Onze Minister de verplichtstelling met betrekking tot die bedrijfstak in.
6.
In afwijking van het vijfde lid trekt Onze Minister de verplichtstelling niet in zolang tegen die intrekking overwegende bezwaren bestaan in verband met de bescherming van de rechten van de deelnemers of gewezen deelnemers.
7.
Bij de intrekking kunnen door Onze Minister ter bescherming van de rechten van de deelnemers of gewezen deelnemers voorschriften worden gegeven met betrekking tot de rechten en verplichtingen van de deelnemers, gewezen deelnemers of hun werkgevers.
8.
Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld.