Einde inhoudsopgave
Universele Auteursrecht-Conventie herzien te Parijs op 24 juli 1971
Resolutie
Geldend
Geldend vanaf 10-07-1974
- Bronpublicatie:
24-07-1971, Trb. 1976, 37 (uitgifte: 23-03-1976, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-07-1974
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-07-1971, Trb. 1976, 37 (uitgifte: 23-03-1976, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Auteursrecht
betreffende artikel XI
De Conferentie tot herziening van de Universele Auteursrecht-Conventie,
Gelet op de vraagstukken betreffende de Intergouvernementele Commissie bedoeld in artikel XI van deze Conventie, waaraan deze resolutie is gehecht,
Besluit als volgt:
- 1.
De commissie omvat in eerste aanleg vertegenwoordigers van de twaalf Staten die lid waren van de Intergouvernementele Commissie in het leven geroepen ingevolge artikel XI van de Conventie van 1952 en de daaraan gehechte resolutie en voorts vertegenwoordigers van de volgende Staten: Algerije, Australië, Japan, Mexico, Senegal, Zuidslavië.
- 2.
De Staten die geen partij zijn bij de Conventie van 1952 en die niet tot de onderhavige Conventie zijn toegetreden vóór de eerste gewone zitting van de Commissie na de inwerkingtreding van deze Conventie worden vervangen door andere Staten die tijdens haar eerste gewone zitting door de Commissie zullen worden aangewezen overeenkomstig de bepalingen in het tweede en derde lid van artikel XI.
- 3.
Na de inwerkingtreding van deze Conventie wordt de in de eerste alinea bedoelde Commissie beschouwd als te zijn ingesteld overeenkomstig artikel XI van deze Conventie.
- 4.
De Commissie houdt een eerste zitting binnen een termijn van een jaar te rekenen van de inwerkingtreding van deze Conventie; daarna komt de Commissie ten minste eenmaal per twee jaar in gewone zitting bijeen.
- 5.
De Commissie kiest een voorzitter en twee vice-voorzitters. Zij stelt haar huishoudelijk reglement vast, uitgaande van de onderstaande beginselen:
- (a)
de normale ambtsperiode voor de vertegenwoordigers duurt zes jaren, waarbij iedere twee jaren een derde gedeelte aftreedt, met dien verstande evenwel dat de eerste ambtsperiode voor een derde van het aantal der vertegenwoordigers verstrijkt aan het einde van de tweede gewone zitting van de Commissie na de inwerkingtreding van deze Conventie, voor een volgend aantal van een derde aan het einde van haar derde gewone zitting en voor het resterende aantal van een derde aan het einde van haar vierde gewone zitting.
- (b)
de bepalingen ter regeling van de procedure volgens welke de Commissie in vacatures voorziet, van de volgorde van het verstrijken van de ambtsperioden, van het recht op herverkiezing en van de verkiezingsprocedures moeten een evenwicht eerbiedigen tussen de noodzakelijkheid van een continuïteit in de samenstelling en die van een roulering in de vertegenwoordiging, alsmede rekening houden met de overwegingen genoemd in het derde lid van artikel XI.
Spreekt de wens uit dat de Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur het secretariaat van de Commissie op zich zal nemen.