Einde inhoudsopgave
Omgevingsverordening provincie Groningen 2009
Bijlage 6 Regels voor gedragingen
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2011
- Bronpublicatie:
02-02-2011, Provinciaal blad van Groningen 2011, 11 (uitgifte: 24-03-2011, regelingnummer: A.1)
- Inwerkingtreding
01-04-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-02-2011, Provinciaal blad van Groningen 2011, 11 (uitgifte: 24-03-2011, regelingnummer: A.1)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Algemeen
A. Regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder
Artikel 1
In dit onderdeel wordt verstaan onder: toestel: apparaat dat bestemd of mede bestemd is voor het voortbrengen van geluid, alsmede een apparaat dat bij gebruik anders dan met menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen.
Artikel 2
1. Het is verboden in milieubeschermingsgebieden zonder noodzaak geluid voort te brengen, te doen of laten voorbrengen in zodanige mate dat de heersende natuurlijke rust in dat gebied kennelijk is of wordt verstoord.
2. Het is verboden in milieubeschermingsgebieden de door Gedeputeerde Staten aangewezen toestellen te gebruiken.
3. Bij de in het tweede lid bedoelde aanwijzing kan worden bepaald, dat deze aanwijzing slechts gedurende een bepaalde periode, voor een bepaald gebied of voor een bepaald gebruik van een toestel van kracht is.
B. Regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater voor waterwinning
Titel 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
In dit onderdeel van de bijlage wordt verstaan onder:
- a.
boorput: met daartoe geschikte werktuigen aangebrachte put, daaronder begrepen een in de grond gecontroleerd en mechanisch aangebrachte sondering;
- b.
buisleiding: buisleiding voor het transport van gas, olie of chemicaliën, met uitzondering van buisleidingen voor het transport van aardgas, alsmede een leiding voor het transport van elektriciteit die wordt gekoeld met olie of chemicaliën.
- c.
drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;
- d.
grond- of funderingswerken: een werk in de bodem, daaronder begrepen het plaatsen of verwijderen van palen, damwanden of folies;
- e.
schadelijke stoffen: stoffen, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, waarvan kan worden verwacht dat ze -op of in de bodem gerakendde bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen. Onder schadelijke stoffen worden in elk geval begrepen aardolie en aardolieproducten, afvalstoffen, IBC-bouwstoffen, meststoffen als bedoeld in de Meststoffenwet, en gewasbeschermingsmiddelen en biociden als bedoeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en verontreinigde grond en baggerspecie afkomstig van verdachte locaties;
- f.
achtergrondwaarde AW-2000, baggerspecie, grond, IBC-bouwstof, kwaliteitsklasse A, grootschalige bodemtoepassing: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit bodemkwaliteit dan wel de Regeling bodemkwaliteit.
Titel 2. Waterwingebieden
§ 2.1. Inrichtingen
Artikel 2
Het is verboden in waterwingebieden:
- a.
een inrichting op te richten die behoort tot een categorie die is aangewezen in Bijlage I onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht;
- b.
een inrichting op te richten of de werking van een inrichting te veranderen, voor zover die oprichting of verandering leidt tot het direct of indirect onttrekken of toevoegen van warmte aan het grondwater, hieronder wordt in ieder geval begrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van bodemenergiesystemen.
§ 2.2. Gedragingen buiten inrichtingen
Artikel 3
1. Het is verboden in waterwingebieden buiten inrichtingen:
- a.
schadelijke stoffen te hebben, te gebruiken, te vervoeren, dan wel op of in de bodem te brengen;
- b.
dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost te gebruiken;
- c.
constructies van welke aard dan ook, buisleidingen en installaties daaronder begrepen, tot stand te brengen, te hebben of te gebruiken met het doel het vervoeren, het bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem mogelijk te maken;
- d.
begraafplaatsen of terreinen als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging voor de uitstrooiing van as in te richten, te hebben of te gebruiken;
- e.
boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben;
- f.
de grond dieper te roeren dan 3 meter onder het maaiveld of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
- g.
wegen, parkeergelegenheden en terreinen voor zover deze —al dan niet tijdelijk— voor gemotoriseerd verkeer openstaan, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;
- h.
kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;
- i.
kadavers op of in de bodem te brengen of te hebben, onverminderd de Destructiewet;
- j.
een lozing in de bodem uit te voeren (hieronder begrepen diepinfiltratie van regen- en oppervlaktewater);
- k.
grond of baggerspecie toe te passen waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde AW-2000 overschrijdt;
- l.
handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd.
2. Waar in het eerste lid sprake is van oprichten, tot stand brengen of aanleggen, wordt daaronder mede verstaan wijzigen of uitbreiden.
Artikel 4
1. Artikel 3, eerste lid onder a, is niet van toepassing op:
- a.
het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van geringe hoeveelheden schadelijke stoffen in, naar en bij woningen en andere gebouwen, die dienen of gediend hebben voor gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden;
- b.
schadelijke stoffen aanwezig in en benodigd voor het doen functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;
- c.
het verspreiden van wegenzout ter bestrijding van gladheid van wegen;
- d.
het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een in een deugdelijk gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanige wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat.
2. Artikel 3, eerste lid, onder e en f, is niet van toepassing op:
- a.
het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van grondwateronttrekkingen met het oog op de openbare drinkwaterproductie;
- b.
het oprichten van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer voor zover daarvoor een vergunning krachtens de Waterwet is vereist of algemene voorschriften krachtens de Wet bodembescherming gelden;
- c.
het saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen Gedeputeerde Staten in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven.
3. Artikel 3, eerste lid, onder j, is niet van toepassing op een lozing die was toegestaan op het tijdstip waarop dat artikel voor het gebied waarbinnen de lozing plaatsvindt, in werking treedt.
Artikel 5
Voor de ondergrondse opslag van schadelijke stoffen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen is geen ontheffing mogelijk
Titel 3. Grondwaterbeschermingsgebieden
§ 3.1. Inrichtingen
Artikel 6
Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting op te richten, indien die inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in de in deze bijlage onder C opgenomen lijst.
Artikel 7
1. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden de werking van:
- a.
een inrichting die behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht, waarin de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen ondergronds plaatsvindt, of
- b.
een inrichting die behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht, waarbinnen zich een of meer ondergrondse tanks voor de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen bevinden, te veranderen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die verandering, wat betreft aard of omvang, nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het grondwater.
2. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting op te richten of de werking van een inrichting te veranderen, voor zover die oprichting of verandering leidt tot de installatie van een ondergrondse tank voor de opslag van vloeibare aardolieproducten.
3. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting op te richten of de werking van een inrichting te veranderen, voor zover die oprichting of verandering leidt tot het direct of indirect onttrekken of toevoegen van warmte aan het grondwater, hieronder wordt in ieder geval begrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van bodemenergiesystemen.
Artikel 8
1. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting waarvoor het in artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde verbod niet geldt, in werking te hebben, indien die inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in de in deze bijlage onder C opgenomen lijst.
2. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting waarvoor het in artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gestelde verbod niet geldt in werking te hebben, indien zich binnen die inrichting een of meer ondergrondse tanks voor de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen bevinden.
3. Het eerste en tweede lid geldt niet voor zover wordt voldaan aan de algemene voorschriften die overeenkomstig artikel 14 door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld.
§ 3.2. Gedragingen buiten inrichtingen
Artikel 9
1. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden buiten inrichtingen:
- a.
schadelijke stoffen te hebben, te gebruiken, te vervoeren, dan wel op of in de bodem te brengen;
- b.
zuiveringsslib te gebruiken;
- c.
constructies van welke aard dan ook, buisleidingen en installaties daaronder begrepen, tot stand te brengen, te hebben of te gebruiken met het doel het vervoeren, het bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem mogelijk te maken;
- d.
begraafplaatsen of terreinen voor de uitstrooiing van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of dierbegraafplaatsen op te richten of, te gebruiken of te hebben;
- e.
boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben;
- f.
de grond dieper te roeren dan 3 meter onder het maaiveld of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
- g.
wegen, parkeergelegenheden, al dan niet tijdelijk, en terreinen voor gemotoriseerd verkeer, waterwegen of spoorwegen aan te leggen, te hebben of te reconstrueren;
- h.
kampeergelegenheden, recreatiecentra of kampementen aan te leggen, te hebben, in exploitatie te nemen of te exploiteren;
- i.
kadavers op of in de bodem te brengen of te hebben, onverminderd de Destructiewet;
- j.
een lozing in de bodem uit te voeren, waaronder diepinfiltratie van regen of oppervlaktewater;
- k.
grond of baggerspecie toe te passen waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde AW-2000 overschrijdt;
- l.
werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Hieronder wordt in ieder geval begrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem.
2. Waar in het eerste lid sprake is van oprichten, tot stand brengen of aanleggen, wordt daaronder mede verstaan wijzigen of uitbreiden.
Artikel 10
1. Artikel 9, eerste lid onder a, is niet van toepassing op:
- a.
het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van geringe hoeveelheden schadelijke stoffen in en bij woningen en andere gebouwen, die dienen of gediend hebben voor gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden;
- b.
schadelijke stoffen aanwezig in en benodigd voor het doen functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;
- c.
het verspreiden van wegenzout ter bestrijding van gladheid van wegen;
- d.
het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijke gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanig wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat;
- e.
het gebruik van kunstmest overeenkomstig normaal landbouwkundig gebruik;
- f.
graafwerkzaamheden en het inbrengen van palen indien uitsluitend gebruik gemaakt wordt van grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet, in de grond gevormde palen waarbij een hulpbuis wordt gebruikt die niet plaatselijk verbreed is, grondverdringend wordt ingebracht en niet wordt getrokken;
- g.
toepassing van grond of baggerspecie op of in de bodem indien de kwaliteit van de grond of baggerspecie de maximale waarden van de kwaliteitsklasse AW-2000 niet overschrijdt en voor zover het baggerspecie betreft die vrijkomt bij regulier onderhoud van watergangen afkomstig van niet verdachte locaties op het aangrenzend perceel, met het oog op het herstellen of verbeteren van die percelen.
2. Artikel 9, eerste lid, onder d, is voor begraafplaatsen of terreinen voor de uitstrooiing van as respectievelijk voor wegen, parkeergelegenheden, terreinen voor gemotoriseerd verkeer, waterwegen of spoorwegen die op 15 februari 1989 bestonden of in aanleg waren, niet van toepassing voor zover het de toestand betreft waarin zij op die datum verkeerden.
3. Artikel 9, eerste lid, onder j, is niet van toepassing op een lozing die was toegestaan op het tijdstip waarop dat artikel voor het gebied waarbinnen de lozing plaatsvindt, in werking treedt.
4. Artikel 9, eerste lid, is niet van toepassing voor zover wordt voldaan aan de algemene voorschriften die overeenkomstig artikel 13 door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld.
Titel 4. Gebieden waar fysische aantasting van de bodem dient te worden voorkomen
Activiteiten buiten inrichtingen
Artikel 11
Het is verboden in een boringsvrije zone werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd, hieronder wordt in ieder geval begrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van bodemenergiesysteem.
Artikel 12
Het is verboden in gebieden waar fysische aantasting van de bodem dient te worden voorkomen buiten inrichtingen:
- a.
boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben;
- b.
de grond dieper te roeren dan 3 meter onder het maaiveld of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
- c.
handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd, hieronder wordt in ieder geval begrepen het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem.
Artikel 13
1. Artikel 12 is niet van toepassing op:
- a.
het oprichten van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer voor zover daarvoor een vergunning krachtens de Waterwet is vereist of algemene voorschriften krachtens de Wet bodembescherming gelden;
- b.
het saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien Gedeputeerde Staten voor dat saneren of die handelingen op grond van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven;
- c.
het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van een door Gedeputeerde Staten verleende vergunning als bedoeld in de Ontgrondingenwet.
2. Artikel 12 geldt niet voor zover wordt voldaan aan de algemene voorschriften die overeenkomstig artikel 14 door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld.
Titel 5. Algemene voorschriften
Artikel 14
1. Gedeputeerde Staten kunnen ten aanzien van de inrichtingen of gedragingen, bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, 9, eerste lid, en artikel 12, algemene voorschriften vaststellen.
2. Tot de voorschriften, bedoeld in het eerste lid, kan behoren de verplichting de inrichting of gedragingen te melden aan Gedeputeerde Staten of een door Gedeputeerde Staten aangewezen instantie.
3. Voorafgaand aan het gebruik maken van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid winnen Gedeputeerde Staten het advies in van de inspecteur.
C. Aanwijzing van categorieën van inrichtingen die niet in grondwaterbeschermingsgebied mogen worden opgericht
Het in artikel 6 van onderdeel B opgenomen verbod geldt voor de volgende categorieën van inrichtingen:
- a.
inrichtingen voor het winnen van mergel, zand of grind, kalkzandsteen, kalk, steenkolen, turf, aardolie, aardgas, zout of andere delfstoffen;
- b.
inrichtingen voor het opslaan, overslaan of bewerken van steenkool, ertsen of derivaten van ertsen;
- c.
inrichtingen voor het vervaardigen van ruw ijzer, ruw staal, of primaire non-ferro metalen;
- d.
inrichtingen voor het vervaardigen van cokes uit steenkool;
- e.
inrichtingen voor de op- en overslag, verbranding of andere wijze van verwijdering van afvalstoffen;
- f.
inrichtingen voor het vervaardigen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van schepen voor de beroepsvaart;
- g.
inrichtingen voor het afleveren van vloeibare brandstoffen voor motorvoertuigen voor het wegverkeer of aan beroepsvaartuigen;
- h.
inrichtingen voor de opslag van vloeibare brandstoffen, afgewerkte olie, gevaarlijke stoffen, CMR-stoffen of andere bodembelastende stoffen in ondergrondse opslagtanks;
- i.
inrichtingen voor het reinigen van tankschepen;
- j.
inrichtingen voor het inwendig reinigen van mobiele tanks, tankwagens, tankcontainers of bulkcontainers;
- k.
zuiveringstechnische werken en bedrijfsafvalwaterzuiveringen die zelfstandig een inrichting vormen (m.u.v. zuiveringstechnische werken t.b.v. de drinkwaterwinning);
- l.
inrichtingen voor het recreatievissen of het kweken van siervis of consumptievis in een bassin dat in contact staat met bodem, grondwater of oppervlaktewater;
- m.
inrichtingen voor oppervlaktebehandeling van metalen of kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé, of het aanbrengen van gesmolten metaal waarbij de gebruikte behandelingsbaden direct in of op de bodem zijn geplaatst;
- n.
inrichtingen voor schieten in de open lucht zonder gebruikmaking van kogelvangers, met vuurwapens of wapens werkend met luchtdruk of gasdruk;
- o.
inrichtingen voor de bewerking van splijt- en kweekstoffen;
- p.
inrichtingen voor het parkeren van vervoerseenheden met gevaarlijke stoffen;
- q.
inrichtingen voor het gebruiken van bromfietsen, motorvoertuigen of andere gemotoriseerde voertuigen of vaartuigen in wedstrijdverband of voor recreatieve doeleinden in de open lucht.