Einde inhoudsopgave
Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties
Artikel VII Laissez-passer van de Verenigde Naties
Geldend
Geldend vanaf 17-09-1946
- Bronpublicatie:
13-02-1946, Stb. 1948, I 224 (uitgifte: 25-06-1948, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
17-09-1946
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-04-1960, Trb. 1960, 33 (uitgifte: 01-01-1960, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
Internationaal publiekrecht / Algemeen
§ 24.
De Verenigde Naties kunnen aan haar functionarissen laissez-passer uitgeven. Deze laissez-passer zullen door de autoriteiten van de Leden erkend en aanvaard worden als geldige reispapieren met inachtneming van de bepalingen van § 25.
§ 25.
Aanvragen om visa, (indien deze nodig zijn), ingediend door de houders van laissez-passer van de Verenigde Naties zullen, indien zij vergezeld zijn van een certificaat, dat de houders reizen voor zaken van de Verenigde Naties, met zo groot mogelijke spoed behandeld worden. Bovendien zullen aan deze personen faciliteiten voor snel reizen worden verleend.
§ 26.
Gelijksoortige faciliteiten, als bedoeld in § 25, zullen worden toegekend aan deskundigen en andere personen, die, hoewel zij geen houders van laissez-passer van de Verenigde Naties zijn, een certificaat hebben, dat zij reizen voor zaken van de Verenigde Naties.
§ 27.
Aan de Secretaris-Generaal, de adjunct-Secretarissen-Generaal en de Directeuren, die reizen met laissez-passer van de Verenigde Naties voor zaken van de Verenigde Naties, zullen dezelfde faciliteiten worden verleend als worden toegekend aan personen, die met een diplomatieke zending belast zijn.
§ 28.
De bepalingen van dit artikel kunnen worden toegepast op vergelijkbare functionarissen van gespecialiseerde organisaties, indien de overeenkomsten, waarbij deze organisaties krachtens art. 63 van het Handvest met de Verenigde Naties in verband worden gebracht dit voorzien.