Einde inhoudsopgave
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 4a.3.7 Afwijzingsgronden
Geldend
Geldend van 01-10-2023 tot 01-10-2028
- Bronpublicatie:
01-09-2023, Stcrt. 2023, 24885 (uitgifte: 12-09-2023, regelingnummer: WJZ/34688808)
- Inwerkingtreding
01-10-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-09-2023, Stcrt. 2023, 24885 (uitgifte: 12-09-2023, regelingnummer: WJZ/34688808)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
De Minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
- a.
het cyberbeveiligingsinnovatieproject naar verwachting in onvoldoende mate bijdraagt aan de operationele doelstellingen op de deelgebieden, bedoeld in artikel 4a.3.2, eerste lid;
- b.
de kwaliteit van het projectplan van het cyberbeveiligingsinnovatieproject onvoldoende is, blijkend uit de uitwerking van de beoogde resultaten, aanpak en methodiek, de financiële onderbouwing, de wijze waarop omgegaan wordt met risico’s voor de succesvolle uitvoering van het cyberbeveiligingsinnovatieproject of de uitvoerbaarheid;
- c.
de subsidiabele kosten onevenredig zijn ten opzichte van de beoogde resultaten van het cyberbeveiligingsinnovatieproject, omdat blijkt dat de beschikbare middelen onvoldoende effectief of efficiënt worden ingezet;
- d.
de voor de uitvoering van het cyberbeveiligingsinnovatieproject benodigde competenties in onvoldoende mate aanwezig zijn binnen de subsidieaanvrager die het cyberbeveiligingsinnovatieproject uitvoert;
- e.
de verwachte impact van het cyberbeveiligingsinnovatieproject op de markt en maatschappij onvoldoende is, blijkend uit de omstandigheid dat:
- 1°
de verwachte toepassingsmogelijkheden en slaagkans van de met het project te ontwikkelen innovatie of innovaties voor de Nederlandse en internationale markt onvoldoende zijn; of
- 2°
het verwachte draagvlak voor het cyberbeveiligingsinnovatieproject binnen in Nederland gevestigde ondernemingen, maatschappelijke organisaties of overheden onvoldoende is;
- f.
de verwachte impact van het cyberbeveiligingsinnovatieproject op in Nederland gevestigde middelgrote of kleine ondernemingen onvoldoende is, omdat blijkt dat:
- 1°
er niet ten minste één middelgrote of kleine onderneming deelneemt aan het cyberbeveiligingsinnovatieproject; of
- 2°
er geen toepassingsmogelijkheden zijn van de ontwikkelde producten of diensten binnen de organisatie van middelgrote of kleine ondernemingen;
- g.
de te verlenen subsidie minder dan € 25.000 per subsidieaanvrager zou bedragen;
- h.
de aanvraag, voor zover deze aanvraag is ingediend door een subsidieaanvrager die een verklaring de-minimissteun als bedoeld in artikel 4a.3.12, eerste lid, onderdeel d, heeft overgelegd, activiteiten bevat die direct verband houden met:
- 1°
de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;
- 2°
het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer; of
- 3°
andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer.