Einde inhoudsopgave
Wet havenstaatcontrole
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2017
- Bronpublicatie:
22-02-2017, Stb. 2017, 92 (uitgifte: 16-03-2017, kamerstukken: 34496)
- Inwerkingtreding
01-07-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2017, Stb. 2017, 211 (uitgifte: 24-05-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
Een ambtenaar van de Inspectie Leefomgeving en Transport houdt een schip aan:
- a.
indien wordt voldaan aan een of meer van de criteria die ingevolge bijlage X van de richtlijn tot de aanhouding van een schip kunnen leiden;
- b.
indien het niet is uitgerust met een functionerend reisgegevens-recordersysteem, terwijl het gebruik daarvan voor dat schip verplicht is op grond van richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor der[lees: de] zeescheepvaart en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PbEG L 208);
- c.
indien de kapitein of de bemanning niet voldoet aan operationele voorschriften, bedoeld in een of meer van de verdragen;
- d.
indien andere tekortkomingen dan bedoeld onder a zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat uitvaren gevaarlijk is voor de veiligheid of de gezondheid dan wel schadelijk is voor het mariene milieu;
- e.
indien de ambtenaar wordt belemmerd in de uitoefening van zijn taak; of
- f.
indien de normen van het in artikel 1, onderdeel b, onder 6° genoemde verdrag herhaaldelijk of ernstig zijn overtreden.
2.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, zijn voor de aanhouding van een vissersvaartuig niet van toepassing de bij ministeriële regeling aan te geven onderdelen van bijlage X van de richtlijn, die ingevolge de verdragen niet op vissersvaartuigen kunnen worden toegepast.
3.
Het eerste lid, onder c, is niet van toepassing op de aanhouding van vissersvaartuigen, met dien verstande dat onbekendheid met operationele voorschriften een aanhoudingsgrond voor vissersvaartuigen kan vormen, voorzover de verdragen dat toestaan.
4.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een schip als bedoeld in artikel 4.