Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2009/41/EG inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen
Bijlage II
Geldend
Geldend vanaf 10-06-2009
- Bronpublicatie:
06-05-2009, PbEU 2009, L 125 (uitgifte: 21-05-2009, regelingnummer: 2009/41/EG)
- Inwerkingtreding
10-06-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-05-2009, PbEU 2009, L 125 (uitgifte: 21-05-2009, regelingnummer: 2009/41/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Milieurecht / Milieugevaarlijke stoffen
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Deel A
Technieken/methoden van genetische modificatie waarbij micro-organismen ontstaan die van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten op voorwaarde dat daarbij geen andere recombinant-nucleïnezuurmoleculen of GGM's worden gebruikt dan die welke door middel van een of meer van de hieronder genoemde technieken/methoden zijn geproduceerd:
- 1.
mutagenese;
- 2.
celfusie (met inbegrip van protoplastfusie) van prokaryotische soorten die genetisch materiaal uitwisselen door middel van bekende fysiologische processen;
- 3.
celfusie (met inbegrip van protoplastfusie) van cellen van eukaryotische soorten, met inbegrip van de productie van hybridoma's en de fusie van plantencellen;
- 4.
zelfklonering, dit wil zeggen het verwijderen van nucleïnezuursequenties uit een cel van een organisme, al dan niet gevolgd door de reïnsertie van dit nucleïnezuur of een deel daarvan (of een synthetisch equivalent) — eventueel na een aantal voorafgaande enzymatische of mechanische bewerkingen — in cellen van dezelfde soort of cellen van een fylogenetisch nauw verwante soort waarmee eerstgenoemde soort genetisch materiaal kan uitwisselen door middel van bekende fysiologische processen, voor zover het onwaarschijnlijk mag worden geacht dat het resulterende microorganisme een ziekte kan verwekken bij mens, dier of plant.
Bij zelfklonering mag gebruik worden gemaakt van recombinante vectoren waarvan het gebruik in combinatie met de betrokken micro-organismen in de loop der tijd veilig is gebleken.
Deel B. Criteria om vast te stellen of GGM's veilig zijn voor de gezondheid van de mens en het milieu
In deze bijlage worden in algemene termen de criteria beschreven waaraan moet worden voldaan bij de vaststelling of typen GGM's veilig zijn voor de gezondheid van de mens en het milieu en geschikt zijn om in deel C te worden opgenomen. Teneinde de tenuitvoerlegging en de interpretatie van deze bijlage te vereenvoudigen kunnen technische richtsnoeren worden uitgewerkt in overeenstemming met de in artikel 20, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure.
1. Inleiding
Typen GGM's die volgens de in artikel 20, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing in deel C worden opgenomen, worden van het toepassingsgebied uitgesloten. GGM's worden uitsluitend individueel aan de lijst toegevoegd en de uitsluiting geldt alleen voor het duidelijk geïdentificeerde GGM. Deze uitsluiting geldt alleen wanneer het gebruik van het GGM voldoet aan de voorwaarden van ingeperkt gebruik, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder c), van de richtlijn en geldt niet voor de doelbewuste introductie van GGM's. Een GGM kan alleen in deel C worden opgenomen indien is aangetoond dat het aan onderstaande criteria voldoet.
2. Algemene criteria
2.1. Verificatie/authenticatie van de stam
De identiteit van de stam moet exact worden bepaald en de modificatie moet bekend en geverifieerd zijn.
2.2. Gedocumenteerd en algemeen erkend bewijs van de veiligheid
Er moet gedocumenteerd bewijsmateriaal voor de veiligheid van het organisme worden ingediend.
2.3. Genetische stabiliteit
Wanneer de veiligheid nadelig kan worden beïnvloed door instabiliteit, moet stabiliteit worden aangetoond.
3. Specifieke criteria
3.1. Niet pathogeen
Het GGM mag bij een mens, plant of dier in goede gezondheid geen ziekte of schade kunnen veroorzaken. Onder pathogeniteit vallen zowel toxigene als allergene werking, zodat het GGM tevens de volgende eigenschappen moet hebben
3.1.1. Niet toxigeen
Het GGM mag door de genetische modificatie niet sterker toxigeen worden en het mag geen bekende toxigene eigenschappen hebben.
3.1.2. Niet allergeen
Het GGM mag door de genetische modificatie niet sterker allergeen worden en het mag geen bekende allergene eigenschappen hebben met bijvoorbeeld een allergene werking die met name vergelijkbaar is met die van de micro-organismen die in Richtlijn 2000/54/EG worden gespecificeerd.
3.2. Geen schadelijke adventieve agentia
Het GGM mag geen bekende adventieve agentia bevatten, zoals actieve of latente andere micro-organismen, die zich aan of in het GGM bevinden en schade aan de gezondheid van de mens of het milieu kunnen toebrengen.
3.3. Overdracht van genetisch materiaal
Het gemodificeerde genetische materiaal mag geen schade veroorzaken als het wordt overgebracht en mag ook niet met een hogere frequentie zelf-overdraagbaar of over te brengen zijn dan andere genen van het recipiënte of ouder-micro-organisme.
3.4. Veiligheid voor het milieu bij onbedoelde significante ontsnapping aan de inperking
GGM's mogen geen directe of vertraagde schadelijke gevolgen voor het milieu hebben wanneer zij onbedoeld in significante hoeveelheden vrijkomen.
GGM's die niet aan bovenstaande criteria voldoen, zijn niet geschikt om in deel C te worden opgenomen.
Deel C
Typen van GGM's die voldoen aan de criteria van deel B:
… (dit deel wordt aangenomen volgens de in artikel 20, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing)