Einde inhoudsopgave
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017
Artikel 36
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2018
- Bronpublicatie:
26-07-2017, Stb. 2017, 317 (uitgifte: 17-08-2017, kamerstukken: 34588)
- Inwerkingtreding
01-05-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-04-2018, Stb. 2018, 119 (uitgifte: 26-04-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Veiligheid en Justitie
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Preventie
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
Staatsrecht / Grondrechten
Informatierecht / ICT-recht
Openbare orde en veiligheid / Terrorismebestrijding
1.
Onze betrokken Minister legt een door hem verleende toestemming voor de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 40, derde lid, 42, vierde lid, 43, tweede en vierde lid, 45, derde, vijfde en tiende lid, 47, tweede lid, 48, tweede lid, 49, vierde lid, 50, tweede en vierde lid, 53, tweede lid, 54, tweede lid en 57, tweede lid, ter toetsing voor aan de toetsingscommissie. Onze betrokken Minister verstrekt de toetsingscommissie daartoe het aan de toestemming ten grondslag liggende verzoek alsmede diens besluit. Onze betrokken Ministers verstrekken desgevraagd aan de toetsingscommissie alle inlichtingen en verlenen haar alle overige medewerking die zij voor een goede uitoefening van haar taak noodzakelijk acht.
2.
De uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid vangt niet eerder aan dan nadat de toetsingscommissie ter zake haar oordeel heeft uitgebracht dat deze rechtmatig is verleend. Het oordeel wordt zo spoedig mogelijk uitgebracht.
3.
Indien de toetsingscommissie van oordeel is dat de toestemming niet rechtmatig is verleend, deelt zij haar oordeel met redenen omkleed aan Onze betrokken Minister mee. De door Onze betrokken Minister verleende toestemming vervalt dan van rechtswege.