Einde inhoudsopgave
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994
Artikel 84a
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
19-12-2023, Stcrt. 2023, 34842 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000270123)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2023, Stcrt. 2023, 34842 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000270123)
- Vakgebied(en)
Belastingheffing van motorrijtuigen (V)
Belastingheffing van motorrijtuigen / Motorrijtuigenbelasting
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk is in afwijking van artikel 10 het tijdvak een kalenderjaar.
2.
Op verzoek bedraagt het toe te passen tarief over het tijdvak het bedrag aan belasting, genoemd in de artikelen 23, 24, 24a, 24b, 25, 25a of 25c, zoals deze artikelen luidden op 31 december voorafgaand aan het tijdvak. Het ingevolge de eerste volzin bepaalde bedrag aan belasting bedraagt, met inbegrip van de provinciale opcenten, bedoeld in artikel 222 van de Provinciewet, ten hoogste € 152,00.
3.
Het tarief, bedoeld in het tweede lid, kan uitsluitend worden toegepast indien:
- a.
het motorrijtuig vóór 1 januari 1988 voor het eerst in gebruik is genomen, maar het tijdstip van eerste ingebruikneming nog geen 40 jaar geleden is;
- b.
het motorrijtuig, indien het een personenauto of bestelauto betreft, is bestemd om te worden aangedreven door een kracht die uitsluitend wordt ontleend aan benzine als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c;
- c.
met het motorrijtuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt in de maanden januari, februari en december van hetzelfde tijdvak, met uitzondering van de dag waarop het motorrijtuig aan een keuring wordt onderworpen ter zake van de afgifte van een keuringsbewijs als bedoeld in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994;
- d.
het motorrijtuig, indien het een vrachtauto of autobus betreft, niet bedrijfsmatig wordt gebruikt; en
- e.
het bedrag aan belasting, bedoeld in het tweede lid, is betaald bij de aanvang van het tijdvak.
4.
Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt aangemerkt als het doen van een aanvullende aangifte.
5.
De betaling van het over het tijdvak verschuldigde bedrag aan belasting wordt, onder vermelding van het betalingskenmerk als aangegeven door de inspecteur, voor de toepassing van dit hoofdstuk aangemerkt als het verzoek, bedoeld in het tweede lid.
6.
Voor een motorrijtuig waarvoor in de loop van het tijdvak een kenteken is opgegeven, vangt, voor de toepassing van dit hoofdstuk, het tijdvak aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling van dat motorrijtuig en vervolgens telkenmale met ingang van 1 januari.
7.
Bij wijziging van de tenaamstelling van het motorrijtuig in de loop van het tijdvak wordt de belasting door degene op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld, verschuldigd met ingang van het eerstvolgende tijdvak. De eerste volzin is niet van toepassing indien degene op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld niet of niet langer voldoet aan de bij of krachtens dit artikel gestelde voorwaarden.
8.
Indien niet of niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens dit artikel gestelde voorwaarden wordt dit aangemerkt als een verandering aan het motorrijtuig en doet de houder een aanvullende aangifte uiterlijk op de dag voorafgaand aan de dag dat niet of niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. De aanvullende aangifte geldt:
- a.
indien deze wordt gedaan door degene die bij aanvang van het tijdvak het motorrijtuig houdt, voor het lopende tijdvak;
- b.
indien deze wordt gedaan door een andere houder dan als bedoeld in onderdeel a, voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende tijdvak dat is bepaald zonder toepassing van dit hoofdstuk.
9.
Bij constatering van het feit dat met betrekking tot een motorrijtuig waarvoor de belasting is betaald op de voet van dit artikel, niet wordt voldaan aan de bij of krachtens dit artikel gestelde voorwaarden, kan de belasting die zonder toepassing van dit artikel over het gehele kalenderjaar verschuldigd zou zijn geweest, worden nageheven met overeenkomstige toepassing van artikel 76. Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van toepassing.
10.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijven de artikelen 11, 12, 13, 15, derde lid, 17, vierde lid, 18, 19, 20, 21, 27, 30, 33, tweede, derde en vierde lid, en 36 buiten toepassing.
11.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit hoofdstuk.