Einde inhoudsopgave
Richtlijn 98/56/EG betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen
Artikel 5
Geldend
Geldend vanaf 02-09-1998
- Bronpublicatie:
20-07-1998, PbEG 1998, L 226 (uitgifte: 13-08-1998, regelingnummer: 98/56/EG)
- Inwerkingtreding
02-09-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-07-1998, PbEG 1998, L 226 (uitgifte: 13-08-1998, regelingnummer: 98/56/EG)
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1 en in artikel 4, moet teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht
- —
nagenoeg vrij zijn van, althans met het blote oog waarneembare, schadelijke organismen die de kwaliteit van het teeltmateriaal aantasten, dan wel tekenen of symptomen daarvan die de bruikbaarheid van het teeltmateriaal schaden;
- —
nagenoeg vrij zijn van gebreken die de kwaliteit als teeltmateriaal kunnen aantasten;
- —
voldoende groeikracht en afmetingen hebben met het oog op zijn bruikbaarheid als teeltmateriaal;
- —
in geval van zaden, voldoende kiemcapaciteit hebben;
- —
indien in de handel gebracht met verwijzing naar het ras overeenkomstig artikel 9, voldoende rasidentiteit en -zuiverheid bezitten.
2.
Teeltmateriaal dat op basis van zichtbare tekenen of symptomen niet nagenoeg vrij is van schadelijke organismen moet op adequate wijze worden behandeld of, zo nodig, worden verwijderd.
3.
Voor teeltmateriaal van citrusgewassen moet bovendien aan de volgende vereisten worden voldaan:
- a)
het materiaal moet afkomstig zijn van uitgangsmateriaal dat bij controle vrij is bevonden van symptomen van virussen, virusachtige organismen of ziekten;
- b)
het materiaal moet sedert het begin van de laatste vegetatiecyclus bij controle nagenoeg vrij zijn bevonden van dergelijke virussen, virusachtige organismen of ziekten; en
- c)
indien het entmateriaal betreft, moet het materiaal zijn geënt op onderstammen die niet vatbaar zijn voor viroïden.
4.
Voor bloembollen moet bovendien aan het volgende vereiste worden voldaan:
- —
het teeltmateriaal moet rechtstreeks afkomstig zijn van materiaal dat in het stadium van staand gewas bij controle nagenoeg vrij is bevonden van schadelijke organismen en ziekten, dan wel tekenen of symptomen daarvan.
5.
Voor bepaalde geslachten of soorten kan volgens de procedure van artikel 18 een schema worden opgesteld dat aanvullende kwaliteitsvoorschriften bevat waaraan teeltmateriaal moet voldoen wanneer het in de handel wordt gebracht. Een geslacht of soort mag alleen in het schema worden opgenomen wanneer er een aantoonbare behoefte bestaat aan dergelijke aanvullende regels. Bij het vaststellen van een dergelijke behoefte dienen de volgende criteria te worden gehanteerd:
- —
het bestaan van problemen met de kwaliteit van teeltmateriaal van het betrokken geslacht of de betrokken soort, die alleen door wetgevende middelen op bevredigende wijze kunnen worden opgelost,
- —
het economische belang van teeltmateriaal van het betrokken geslacht of de betrokken soort,
- —
overeenstemming met internationale normen betreffende andere gereglementeerde ziekten dan quarantaineziekten.