Einde inhoudsopgave
Besluit studiefinanciering 2000
Artikel 3a Nationaliteit: gedeeltelijke gelijkstelling
Geldend
Geldend vanaf 27-06-2024
- Bronpublicatie:
14-06-2024, Stb. 2024, 187 (uitgifte: 26-06-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
27-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-06-2024, Stb. 2024, 187 (uitgifte: 26-06-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Studiefinanciering
1.
Artikel 2.2, tweede lid, van de wet is van toepassing op een persoon die:
- a.
een nationaliteit heeft van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland;
- b.
niet het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG, heeft verworven; en
- c.
geen:
- 1°
werknemer;
- 2°
zelfstandige;
- 3°
persoon die de status van werknemer of zelfstandige heeft behouden; of
- 4°
familie van een persoon als bedoeld in onderdeel 1° tot en met 3° is.
2.
Artikel 2.2, tweede lid, van de wet is eveneens van toepassing op een persoon die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van:
- a.
een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.30b van het Vreemdelingenbesluit 2000; of
- b.
een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.33 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.
Artikel 2.2, tweede lid, van de wet is eveneens van toepassing op familieleden van een persoon als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4.
Voor mbo-studenten wordt de tegemoetkoming op grond van het eerste tot en met derde lid verstrekt in de vorm van een gift ter hoogte van het bedrag van de basisbeurs voor een thuiswonende mbo-student, genoemd in artikel 3.18, overzicht 2, onder A, van de wet. De tegemoetkoming wordt toegekend in één bedrag per studiejaar. Indien de aanspraak gedurende een studiejaar ontstaat bestaat de aanspraak uit een twaalfde van het bedrag per studiejaar maal het aantal resterende maanden van dat studiejaar. Indien de mbo-student in aanmerking komt voor het levenlanglerenkrediet wordt de tegemoetkoming toegekend in de vorm van levenlanglerenkrediet.
5.
Voor ho-studenten wordt de tegemoetkoming op grond van het eerste tot en met derde lid verstrekt in de vorm van een aanspraak op het collegegeldkrediet, bedoeld in artikel 3.16a, of het levenlanglerenkrediet van de wet.
6.
Op de tegemoetkoming is artikel 3.21, derde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.