Einde inhoudsopgave
Invorderingswet 1990
Artikel 33a [Aansprakelijkheid begunstigden van een onverplichte handeling]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 18-09-2018
- Redactionele toelichting
Tijdstip twk.: 15.15 uur. Dt artikel is uitsluitend van toepassing op onverplichte handelingen die zijn verricht op of na 18-09-2018, 15.15 uur.
- Bronpublicatie:
19-12-2018, Stb. 2018, 507 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken: 35027)
- Inwerkingtreding
01-01-2019, terugwerkend tot: 18-09-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2018, Stb. 2018, 507 (uitgifte: 28-12-2018, kamerstukken: 35027)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Invordering / Algemeen
Invordering / Aansprakelijkheid
Invordering (V)
1.
Hoofdelijk aansprakelijk voor de rijksbelastingen verschuldigd door degene die, al dan niet tezamen met anderen, een onverplichte handeling heeft verricht als gevolg waarvan de ontvanger is benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden, is iedere begunstigde van die handeling tot ten hoogste het bedrag van de begunstiging, mits de belastingschuldige en de begunstigde wisten of behoorden te weten dat benadeling van de ontvanger het gevolg van die handeling zou zijn, overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.
2.
Vermoed wordt dat de belastingschuldige en de begunstigde wisten of behoorden te weten dat benadeling in de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger het gevolg van de onverplichte handeling zou zijn indien de ontvanger aannemelijk maakt dat de handeling die tot de benadeling heeft geleid:
- a.
onderdeel van een verhaalsconstructie is;
- b.
tot stand is gekomen in of na het tijdvak waarin de belastingschuld materieel is ontstaan dan wel op of na het tijdstip waarop de belastingschuld materieel is ontstaan; en
- c.
is verricht door of namens een gelieerde natuurlijk persoon of een gelieerd lichaam.
3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
begunstigde: degene die rechtens dan wel in feite direct of indirect voordeel heeft gehad van de onverplichte handeling, bedoeld in het eerste lid;
- b.
bestuurder van een lichaam: bestuurder als bedoeld in artikel 36;
- c.
gelieerde natuurlijk persoon: een natuurlijk persoon die al dan niet tezamen met anderen de handeling die tot benadeling heeft geleid, heeft verricht met of jegens:
- 1°
zijn partner of zijn bloedverwant in de rechte lijn;
- 2°
een lichaam waarvan hij, zijn partner of zijn bloedverwant in de rechte lijn bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat is, dan wel waarin een of meer van die personen, afzonderlijk of tezamen, een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 hebben;
- d.
gelieerd lichaam: een lichaam dat al dan niet tezamen met anderen de handeling die tot benadeling heeft geleid, heeft verricht met of jegens:
- 1°
een natuurlijk persoon die bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat van het lichaam is;
- 2°
een natuurlijk persoon die partner of bloedverwant in de rechte lijn van de bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat, bedoeld onder 1°, is;
- 3°
een natuurlijk persoon die al dan niet tezamen met zijn partner of bloedverwant in de rechte lijn, een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft in het lichaam, bedoeld in de aanhef;
- 4°
een natuurlijk persoon wiens partner of bloedverwant in de rechte lijn, afzonderlijk of tezamen, een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft in het lichaam, bedoeld in de aanhef;
- 5°
een ander lichaam en een van die lichamen is bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat van het andere lichaam;
- 6°
een ander lichaam en een natuurlijk persoon die bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat is van een van die lichamen, of zijn partner of een bloedverwant in de rechte lijn, is bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat van het andere lichaam;
- 7°
een ander lichaam en een natuurlijk persoon die bestuurder, toezichthouder, beheerder, vennoot of maat is van een van die lichamen, of zijn partner of bloedverwant in de rechte lijn, afzonderlijk of tezamen, heeft een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.6, onderdelen a of d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in het andere lichaam; of
- 8°
een ander lichaam en in beide lichamen wordt voor ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal direct of indirect deelgenomen door hetzelfde lichaam, dan wel door dezelfde natuurlijke persoon, al dan niet tezamen met zijn partner of bloedverwant in de rechte lijn;
- e.
lichaam: de lichamen, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en de lichamen, genoemd in de artikelen 2 en 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
- f.
onverplichte handeling: handeling of samenstel van handelingen waarvan er ten minste een onverplicht is verricht;
- g.
verhaalsconstructie: handeling of samenstel van handelingen die, onderscheidenlijk dat, in overwegende mate is verricht met als doel om de ontvanger te benadelen in zijn verhaalsmogelijkheden.
4.
Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 2.14a en 10a.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 1, negende lid, van de Successiewet 1956 van overeenkomstige toepassing.
5.
De aansprakelijkheid van de begunstigde, bedoeld in het eerste lid, geldt tevens indien die begunstigde niet in Nederland woont of is gevestigd.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld die bepalen bij welke combinatie van omstandigheden in ieder geval aannemelijk is dat sprake is van een verhaalsconstructie. Een krachtens de eerste zin vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.