Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit Toeslagen
2.1 Matiging van de terugvordering van toeslagen
Geldend
Geldend vanaf 05-11-2024. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 23-10-2019
- Bronpublicatie:
17-10-2024, Stcrt. 2024, 34466 (uitgifte: 04-11-2024, regelingnummer: 2024-492904)
- Inwerkingtreding
05-11-2024, terugwerkend tot: 23-10-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-10-2024, Stcrt. 2024, 34466 (uitgifte: 04-11-2024, regelingnummer: 2024-492904)
- Vakgebied(en)
Toeslagen (V)
Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen, ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag aan Dienst Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat Dienst Toeslagen altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen. Artikel 26, tweede lid, Awir bepaalt dat voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, Dienst Toeslagen een lager bedrag kan terugvorderen.
Dit betekent dat Dienst Toeslagen op grond van artikel 3:4 Awb en 13b, eerste lid, Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen. Als uit een dergelijke belangenafweging volgt dat gehele terugvordering onevenredig is, kan Dienst Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
In het kader van deze belangenafweging spelen de volgende omstandigheden doorgaans een relevante rol: oorzaak van de terugvordering, gevolgen van de terugvordering, rol van de belanghebbende en Dienst Toeslagen (bij het ontstaan van de terugvordering) – inclusief (systeem)fouten – en voorzienbaarheid. Deze opsomming is niet limitatief.
Hierna zijn verschillende omstandigheden uitgewerkt die kunnen maken dat een terugvordering in een specifiek geval onevenredig is, dan wel juist niet onevenredig wordt geacht.
Van een onevenredige terugvordering kan bijvoorbeeld sprake zijn als:
- –
een derde (bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie) fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende;
- –
een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten gunste van de belanghebbende komt;
- –
een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming (zoals het ontbreken van een handtekening in een contract) heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op toeslagen, terwijl aan alle materiële eisen voor de betreffende toeslag is voldaan. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van Dienst Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was;
- –
een terugvordering het gevolg is van het ontstaan van toeslagpartnerschap op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel e, Awir vanwege het vertrek van een derde volwassene, voor zover de terugvordering ziet op het met terugwerkende kracht aanmerken van deze toeslagpartner op grond van het tot 1 januari 2021 geldende artikel 3, derde lid, Awir.
Deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld.
Van een onevenredige terugvordering is in beginsel geen sprake als:
- –
de belanghebbende te kwader trouw is;
- –
de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
- –
de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend;
- –
de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens;
- –
de belanghebbende de terugvordering vanwege ontoereikende financiële middelen niet kan voldoen;
- –
de terugvordering het gevolg is van een wettelijke bepaling die in een later berekeningsjaar in het voordeel van belanghebbende is gewijzigd, zoals een gewijzigde inkomens- of vermogensgrens.
Ook deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld. Het uitgangspunt bij bovenstaande situaties is dat deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering leiden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen. Daarbij geldt dat een combinatie van factoren – die ieder op zichzelf beschouwd geen onevenredige terugvordering opleveren – in samenhang wel kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van een voor de belanghebbende onevenredige terugvordering die moet worden gematigd.
De financiële situatie of financiële problemen van een belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, zullen in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling. Met een dergelijke regeling op maat kan in het specifieke geval het noodzakelijke maatwerk worden geboden voor zover de financiële omstandigheden van een belanghebbende ontoereikend zijn om de (gehele) terugvordering te voldoen.
Matigen in de praktijk
Als Dienst Toeslagen oordeelt dat sprake is van een onevenredige terugvordering, moet hiermee – waar passend – bij het opleggen van de terugvordering rekening worden gehouden door af te zien van de terugvordering of door de terugvordering te matigen. Of de terugvordering daarbij geheel of gedeeltelijk wordt gematigd, is afhankelijk van in welke mate de terugvordering in het specifieke geval onevenredig is. Dienst Toeslagen zal de belanghebbende, indien de omstandigheden daartoe noodzaken, de gelegenheid bieden om zijn zienswijze te geven ten aanzien van het voorgenomen besluit tot matiging van de terugvordering. Het uitgangspunt is dat de belanghebbende de relevante omstandigheden die maken dat de terugvordering onevenredig is, moet aandragen en bewijzen.
Het kan voorkomen dat een terugvordering die wordt gematigd, (deels) al door belanghebbende is terugbetaald, ofwel dat hierop een verrekening heeft plaatsgevonden. Indien hiervan sprake is, zal deze terugbetaling of verrekening worden teruggedraaid.
Na het matigen van een terugvordering kan er in voorkomende gevallen een nieuwe beschikking volgen waarin het (voorlopig) recht op een toeslag hoger of lager wordt vastgesteld ten opzichte van de voorgaande beschikking. Indien er sprake is van een opwaartse herziening van het (voorlopig) recht op een toeslag, zal bij de uitbetaling hiervan rekening gehouden worden met een eerder gematigde terugvordering. Uitbetaling vindt plaats voor zover de opwaartse herziening hoger is dan het bedrag van de eerdere matiging. Hiermee wordt (zoveel mogelijk) voorkomen dat een belanghebbende feitelijk meer toeslag ontvangt dan waar hij recht op heeft. Een eerder gematigde terugvordering zal overigens niet alsnog (gedeeltelijk) worden teruggevorderd voor zover het gematigde bedrag hoger is dan opwaartse herziening van de toeslag.
Voorbeeld: Een belanghebbende ontvangt € 1.000 voorschot zorgtoeslag. Nadien wordt het voorschot herzien naar € 0 en ontvangt belanghebbende een terugvorderingsbeschikking van € 1.000. Deze terugvordering wordt vervolgens volledig gematigd, waardoor belanghebbende niks hoeft terug te betalen. Nadien wordt het recht op zorgtoeslag definitief vastgesteld op € 500. Deze € 500 wordt niet uitbetaald, belanghebbende heeft immers al meer ontvangen dan waar hij recht op heeft.