Einde inhoudsopgave
Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I)
Artikel 90 Internationale Commissie voor feitenonderzoek
Geldend
Geldend vanaf 07-12-1978
- Bronpublicatie:
08-06-1977, Trb. 1980, 87 (uitgifte: 02-06-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
07-12-1978
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-06-1977, Trb. 1980, 87 (uitgifte: 02-06-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1
(a)
Er wordt een Internationale Commissie voor feitenonderzoek (hierna te noemen ‘de Commissie’) ingesteld, bestaande uit vijftien leden van hoog zedelijk gehalte en erkende onpartijdigheid.
(b)
De depositaris roept, wanneer ten minste twintig Hoge Verdragsluitende Partijen er mee hebben ingestemd overeenkomstig het tweede lid de bevoegdheid van de Commissie te aanvaarden, en daarna met tussenpozen van vijf jaar, een vergadering bijeen van vertegenwoordigers van die Hoge Verdragsluitende Partijen, ten einde de leden van de Commissie te verkiezen. Op die vergadering kiezen de vertegenwoordigers de leden van de Commissie bij geheime stemming uit een lijst van personen, waarop ieder van die Hoge Verdragsluitende Partijen één persoon mag plaatsen.
(c)
De leden van de Commissie treden op in hun persoonlijke hoedanigheid en blijven in functie tot de verkiezing van nieuwe leden op de volgende vergadering.
(d)
Bij de verkiezing dragen de Hoge Verdragsluitende Partijen ervoor zorg, dat de personen die in de Commissie worden gekozen ieder afzonderlijk de vereiste hoedanigheden bezitten, en dat in de Commissie als geheel een evenredige geografische vertegenwoordiging is verzekerd.
(e)
In het geval van een tussentijdse vacature vervult de Commissie deze zelf, waarbij zij het bepaalde onder de voorgaande letters in acht neemt.
(f)
De depositaris stelt de Commissie de voor de vervulling van haar taak noodzakelijke administratieve voorzieningen ter beschikking.
2
(a)
De Hoge Verdragsluitende Partijen kunnen ten tijde van de ondertekening of de bekrachtiging van dit Protocol, van de toetreding daartoe of op ieder later tijdstip verklaren, dat zij ipso facto en zonder bijzondere overeenkomst met betrekking tot iedere andere Hoge Verdragsluitende Partij, die dezelfde verplichting aanvaardt, de bevoegdheid van de Commissie erkennen om volgens de bepalingen van dit artikel een onderzoek in te stellen naar aanleiding van beschuldigingen van die andere partij.
(b)
De bovenbedoelde verklaringen dienen te worden nedergelegd bij de depositaris, die afschriften daarvan aan de Hoge Verdragsluitende Partijen doet toekomen.
(c)
De Commissie is bevoegd:
- (i)
- (ii)
door het verlenen van haar goede diensten de terugkeer te bevorderen van een geesteshouding, gericht op eerbiediging van de bepalingen van de Verdragen en dit Protocol.
(d)
In andere situaties stelt de Commissie op verzoek van een partij bij het conflict alleen een onderzoek in, wanneer de andere betrokken partij of partijen daarmee instemmen.
(e)
Onverminderd de voorgaande bepalingen van dit lid blijven de bepalingen van de artikelen 52 van het Eerste Verdrag, 53 van het Tweede Verdrag, 132 van het Derde Verdrag en 149 van het Vierde Verdrag van toepassing op iedere beweerde schending van de Verdragen, en zijn zij eveneens van toepassing op iedere beweerde schending van dit Protocol.
3
(a)
Tenzij de betrokken partijen anders overeenkomen, worden alle onderzoeken uitgevoerd door een Kamer, bestaande uit zeven leden, die als volgt worden aangewezen:
- (i)
vijf leden van de Commissie, die geen onderdaan mogen zijn van de partijen bij het conflict, en die worden aangewezen door de Voorzitter van de Commissie op basis van een evenredige vertegenwoordiging van de geografische gebieden, na raadpleging van de partijen bij het conflict;
- (ii)
twee leden ad hoc, die geen onderdaan mogen zijn van de partijen bij het conflict, van wie er door ieder van die partijen één wordt aangewezen.
(b)
Na ontvangst van een verzoek om een onderzoek stelt de Voorzitter van de Commissie een passende termijn vast voor de vorming van een Kamer. Indien één of meer leden ad hoc niet binnen de vastgestelde termijn zijn aangewezen, gaat de Voorzitter terstond over tot aanwijzing van het ontbrekende lid of de ontbrekende leden van de Kamer.
4
(a)
De Kamer die krachtens het derde lid is gevormd om een onderzoek uit te voeren, verzoekt de partijen bij het conflict hun medewerking te verlenen en bewijsmateriaal over te leggen. De Kamer kan ook ander bewijsmateriaal, dat zij ter zake dienende acht, trachten te verkrijgen en kan een onderzoek ter plaatse instellen.
(b)
De partijen moeten van alle bewijsmateriaal op de hoogte worden gebracht; zij hebben het recht opmerkingen daarover te doen toekomen aan de Commissie.
(c)
Iedere partij heeft het recht het bewijsmateriaal aan te vechten.
5
(a)
De Commissie legt aan de partijen een rapport over betreffende de bevindingen van de Kamer, vergezeld van de aanbevelingen die zij passend acht.
(b)
Indien de Kamer niet in staat is voldoende materiaal te verzamelen om tot feitelijke en onpartijdige conclusies te komen, maakt de Commissie de redenen daarvan bekend.
(c)
De Commissie maakt haar conclusies niet openbaar, tenzij alle partijen bij het conflict zulks aan de Commissie hebben verzocht.
6.
De Commissie stelt haar eigen huishoudelijk reglement vast, met inbegrip van de regels betreffende het voorzitterschap van de Commissie en het voorzitterschap van de Kamer. Dit reglement verzekert, dat de taken van de Voorzitter van de Commissie te allen tijde kunnen worden uitgeoefend en dat deze, in het geval van een onderzoek, worden uitgeoefend door iemand die geen onderdaan is van een partij bij het conflict.
7.
De administratieve kosten van de Commissie worden gedekt door contributies van de Hoge Verdragsluitende Partijen die een verklaring krachtens het tweede lid hebben afgelegd, en door vrijwillige contributies. De partij of de partijen bij het conflict die om een onderzoek verzoeken, dienen de nodige gelden voor te schieten voor de kosten, gemaakt door een Kamer; deze gelden worden terugbetaald door de partij of de partijen waartegen de beschuldigingen naar voren zijn gebracht, tot een bedrag van 50% van de kosten van de Kamer. Wanneer voor de Kamer van de andere zijde eveneens beweringen naar voren zijn gebracht, dient iedere partij 50% van de benodigde gelden voor te schieten.