Einde inhoudsopgave
Wet verplichte beroepspensioenregeling
Artikel 80a Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
03-06-2023, Stb. 2023, 216 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken: 36067)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2023, Stb. 2023, 218 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Een pensioenuitvoerder is verplicht om op verzoek van de gerechtigde tot een pensioen over te gaan tot afkoop van het deel van de pensioenaanspraken dat uitgaat boven de begrenzingen die zijn opgenomen in de hoofdstukken IIB en VIII van de Wet op de loonbelasting 1964. De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot een nettopensioen, tenzij sprake is van toepassing van artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2.
Een pensioenuitvoerder heeft jegens de gerechtigde tot een nettopensioen het recht om een aanspraak op nettopensioen af te kopen indien:
- a.
de gerechtigde tot het nettopensioen een gewezen deelnemer is of de opbouw van nettopensioen anderszins beëindigd is;
- b.
op basis van de opgebouwde aanspraak op nettopensioen de uitkering van het nettopensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zal bedragen dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag; en
- c.
de gerechtigde tot het nettopensioen instemt met de afkoop.
3.
Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 3.18, vierde en vijfde lid, en 3.95, eerste lid, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing voor zover aan de beroepspensioenregeling wordt deelgenomen door deelnemers die niet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
4.
De afkoopwaarde wordt door de pensioenuitvoerder aan de deelnemer of gewezen deelnemer ter beschikking gesteld, met uitzondering van de afkoopwaarde voor een bijzonder partnerpensioen die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.
5.
De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van de afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
6.
Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
7.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen er regels worden gesteld aan het vaststellen van de afkoopwaarde.