Einde inhoudsopgave
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2016
- Bronpublicatie:
21-09-2015, Stcrt. 2015, 32776 (uitgifte: 01-10-2015, regelingnummer: WBN2015/6)
- Inwerkingtreding
01-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-09-2015, Stcrt. 2015, 32776 (uitgifte: 01-10-2015, regelingnummer: WBN2015/6)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht (V)
Vreemdelingenrecht (V)
Artikel 2
1
Tenzij de wet anders bepaalt, hebben de verkrijging en het verlies van het Nederlanderschap geen terugwerkende kracht.
2
Behoudens in de bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen gevallen worden verklaringen en verzoeken in persoon afgelegd en ingediend.
3
Tenzij anders bepaald, worden verklaringen en verzoeken van minderjarigen door hun wettelijke vertegenwoordiger afgelegd en ingediend.
4
Het kind, mits het de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, en zijn wettelijke vertegenwoordiger worden op hun verzoek in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen omtrent de verkrijging of medeverkrijging, of verlening of medeverlening van het Nederlanderschap. Indien de vertegenwoordiging van het kind van rechtswege is opgedragen aan één der ouders kan de andere ouder eenzelfde verzoek doen. Indien het kind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt bedenkingen heeft tegen de verkrijging of medeverkrijging, of tegen de verlening of medeverlening, of indien zowel het kind als zijn wettelijk vertegenwoordiger of de in dit lid bedoelde andere ouder bedenkingen hebben tegen de medeverkrijging of medeverlening, deelt het kind daarin niet.
5
De verklaring van verbondenheid wordt door minderjarigen van zestien jaar en ouder zelfstandig afgelegd. Tenzij anders bepaald kunnen zij daarin niet worden vertegenwoordigd.
Verwijzingen
RRWN: artikelen II.1 en V.1
BW: Boek 1: artikelen 245; 247.1(oud); 253a.1; 253b t/m 253d; 253g; 253h; 253i.1 en 253n
HKV 1961: artikel 3
Overgangsrecht
Geen.
Officiële toelichting