Einde inhoudsopgave
Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie
Artikel 33
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Aruba, Curacao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 06.00 uur in het Europese deel van het Koninkrijk.
- Bronpublicatie:
07-07-2010, Stb. 2010, 335 (uitgifte: 01-09-2010, kamerstukken: 32017)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-09-2010, Stb. 2010, 388 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
De Hoge Raad neemt de in dit hoofdstuk bedoelde beslissingen op vordering van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Over beëindiging van de schorsing, bedoeld in artikel 29, vierde lid, beslist de Hoge Raad op vordering van de procureur-generaal bij de Hoge Raad dan wel op verzoek van de betrokken rechter.
2.
De procureurs-generaal van de landen verstrekken op verzoek van de procureur-generaal bij de Hoge Raad stukken die betrekking hebben op de vervolging of veroordeling van een rechter.
3.
De vordering van de procureur-generaal bij de Hoge Raad geschiedt ambtshalve dan wel naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van de president van het Hof.
4.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad vordert het ontslag of de schorsing niet dan nadat hij de betrokken rechter in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze mondeling of schriftelijk naar voren te brengen. Van het mondeling naar voren brengen van de zienswijze wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de betrokken rechter en de procureur-generaal wordt ondertekend. Weigert de rechter het proces-verbaal te ondertekenen, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Aan de betrokken rechter wordt een afschrift van het proces-verbaal verstrekt.
5.
Op verzoek van de procureur-generaal bij de Hoge Raad kan de mondelinge zienswijze, bedoeld in het vierde lid naar voren worden gebracht ten overstaan van de president van het Hof of de procureur-generaal van een van de landen. De tweede, derde en vierde volzin van het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Degene ten overstaan van wie de zienswijze naar voren is gebracht zendt het proces-verbaal zo spoedig mogelijk aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad.
6.
De vordering wordt door de procureur-generaal bij de Hoge Raad schriftelijk en gemotiveerd ingesteld. Bij de vordering wordt in elk geval de zienswijze, bedoeld in het vierde lid, gevoegd.