Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.71a [Inburgeringsexamen]
Geldend
Geldend vanaf 03-11-2016
- Bronpublicatie:
13-10-2016, Stb. 2016, 408 (uitgifte: 02-11-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
03-11-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-10-2016, Stb. 2016, 408 (uitgifte: 02-11-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
Een vreemdeling beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en van de Nederlandse maatschappij als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder h, van de Wet, indien hij binnen één jaar direct voorafgaand aan de aanvraag om de machtiging tot voorlopig verblijf het basisexamen inburgering, bedoeld in artikel 3.98a, met goed gevolg heeft afgelegd.
2.
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder h, van de Wet, indien de vreemdeling:
- a.
in Nederland wil verblijven als gezinslid van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9 van de Wet, de aantekening, bedoeld in artikel 45c, eerste lid, van de Wet is geplaatst;
- b.
ingevolge de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft voldaan aan een inburgeringsvereiste om de status van langdurig ingezetene in de zin van richtlijn langdurig ingezetenen te verkrijgen;
- c.
gelet op bijzondere individuele omstandigheden naar het oordeel van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van het tweede lid, onderdelen a en b, en bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van het tweede lid, onderdeel c.