HR, 07-06-1995, nr. 30 326
ECLI:NL:HR:1995:AA1615
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-06-1995
- Zaaknummer
30 326
- LJN
AA1615
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA1615, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑06‑1995; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 1995/877, 1
V-N 1995/2164, 21 met annotatie van Redactie
Uitspraak 07‑06‑1995
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 mei 1994 betreffende de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.834, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in 1991 uitgaven gedaan voor de uitbreiding van zijn woning ten behoeve van zijn meervoudig gehandicapte dochter. De uitbreiding van de woning bestaat uit een aanbouw aan de achterzijde van ongeveer 16 m2 als aparte speel- en verblijfsruimte. Vaststaat dat de aanpassing van de woning medisch noodzakelijk was. De bouwkosten bedragen in totaal ƒ 54.894,--. Belanghebbende heeft in het desbetreffende jaar voor de aanbouw een tegemoetkoming gekregen op basis van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten van ƒ 37.212,--. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat voorzieningen van bouwkundige aard als de onderhavige, waarmee het Hof, dat in dit verband onder meer verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 21 november 1990 nr. 26.895 BNB 1991/36, kennelijk bedoelt voorzieningen die geleid hebben tot een resultaat dat als bestanddeel van de woning moet worden aangemerkt, niet behoren tot hulp- of kunstmiddelen in de zin van artikel 46, lid 3 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1991). Dit oordeel is juist. 3.3. Het Hof heeft voorts terecht geoordeeld dat de onderhavige woningaanpassing evenmin behoort tot de voorzieningen welke worden bedoeld in paragraaf 2 van de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 21 oktober 1993, nr. DB93/4220 M, BNB 1994/61. 3.4. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld op 7 juni 1995 door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, en op die datum in het openbaar uitgesproken.