HR, 13-01-2006, nr. 41 799
ECLI:NL:HR:2006:AU9525
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-01-2006
- Zaaknummer
41 799
- LJN
AU9525
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AU9525, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑01‑2006; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2005:AS7544
- Wetingang
art. 15 Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
FED 2006/72 met annotatie van G.T.K. MEUSSEN
BNB 2007/87 met annotatie van S. VAN WEEGHEL
Belastingadvies 2006/5.13
V-N 2006/6.20 met annotatie van Redactie
NTFR 2006/81 met annotatie van Drs. M.J.A.M. van Gijlswijk
Uitspraak 13‑01‑2006
Inhoudsindicatie
Verbreking fiscale eenheid? Economische en juridische eigendom, letteraandeel.
Nr. 41.799
13 januari 2006
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 februari 2005, nr. P03/02081, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996/1997 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 47.986.358, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende vormde sinds 9 september 1994 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met F B.V. (hierna: F) en haar dochtermaatschappij G B.V. (hierna: G).
3.1.2. De aandelen in belanghebbende werden gehouden door J Inc. (hierna: J).
3.1.3. J heeft op 13 mei 1997 AA Inc. (hierna: AA) opgericht naar het recht van de staat Delaware van de Verenigde Staten van Amerika. AA is aldaar feitelijk gevestigd. Het eigen vermogen van AA bedroeg bij oprichting USD 100.
3.1.4. F heeft bij haar oprichting in 1994 200 aandelen van nominaal ƒ 1000 uitgegeven. Op 21 mei 1997 zijn de statuten van F zodanig gewijzigd dat het maatschappelijk kapitaal werd verhoogd tot ƒ 1 miljoen, verdeeld in 990 serie I-aandelen van ƒ 1000 nominaal en 10 serie II-aandelen van ƒ 1000 nominaal. De al geplaatste aandelen werden op of vlak na die datum omgezet in serie I-aandelen.
3.1.5. In de statuten van F, zoals deze luidden na de wijziging van 21 mei 1997, is onder meer het volgende bepaald:
"KAPITAAL EN AANDELEN
(...)
Artikel 3.
1. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt één miljoen gulden (...).
2. Het is verdeeld in éénduizend gewone (1000) aandelen van éénduizend gulden (f 1000) en wel (...) (990) Serie I-aandelen en tien (10) Serie II-aandelen.
(...)
BOEKJAAR; JAARREKENING
(...)
Artikel 19.
1. Voor elk van de series aandelen wordt ten behoeve van de houders van die aandelen een agioreserve aangehouden, welke naar dezelfde serie wordt vernoemd als de betrokken aandelen.
2. Uitkering van winst geschiedt na de vaststelling van de jaarrekening waaruit blijkt dat zij geoorloofd is.
3. Op aandelen wordt geen winst ten behoeve van de vennootschap uitgekeerd.
4. De vennootschap mag tussentijds slechts uitkeringen doen, indien aan het vereiste van het eerste lid is voldaan en de algemene vergadering van aandeelhouders machtiging tot uitkering heeft verleend.
(...)
ALGEMENE VERGADERINGEN VAN AANDEELHOUDERS
(...)
Artikel 22.
1. De besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders worden (...) genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
(...)
Artikel 25.
1. Elk aandeel geeft recht op één stem.
(...)
LIKWIDATIE
Artikel 30.
(...)
2. (...) Hetgeen na voldoening der schuldeisers als likwidatiesaldo is overgebleven, wordt verdeeld tussen alle aandeelhouders in de verhouding van het nominale bedrag van ieders aandelenbezit."
3.1.6. Op 23 mei 1997 vond achtereenvolgens het volgende plaats.
- J stortte USD 88.499.900 aan liquide middelen in AA tegen uitreiking van aflosbare preferente aandelen. Het gestorte kapitaal van AA bedroeg daarna derhalve USD 88.500.000.
- F gaf een Serie II-aandeel (hierna: het Serie II-aandeel) uit aan AA tegen storting van een bedrag van USD 88.500.000 aan liquide middelen. Het eigen vermogen van F nam als gevolg hiervan toe van circa ƒ 100 miljoen negatief tot ruim ƒ 68 miljoen positief.
- Belanghebbende gaf één nieuw aandeel van nominaal ƒ 1000 uit aan AA tegen storting door laatstgenoemde van haar zojuist verworven serie II-aandeel in F.
3.2. Voor het Hof was - voorzover in cassatie van belang - in geschil of de uitgifte van het Serie II-aandeel aan AA leidde tot verbreking van de fiscale eenheid tussen belanghebbende en F. Het Hof heeft geoordeeld dat de uitgifte door F van het Serie II-aandeel aan AA de fiscale eenheid tussen belanghebbende en F heeft verbroken.
3.3. De middelen die zich tegen voormeld oordeel van het Hof keren, slagen. In het onderhavige geval is belanghebbendes juridische en economische positie ten aanzien van het belang in F, ondanks de kortstondige eigendom van AA van het gewraakte aandeel, niet wezenlijk veranderd. Het zou dan in strijd zijn met doel en strekking van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan het enkele feit dat F het aandeel heeft uitgegeven aan AA het gevolg te verbinden dat de fiscale eenheid tussen belanghebbende en F zou zijn verbroken.
3.4. Gelet op het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 7.123.747,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 232, derhalve in totaal € 646,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2006.