HR, 18-12-2009, nr. 08/03396
ECLI:NL:HR:2009:BK6893
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-12-2009
- Zaaknummer
08/03396
- LJN
BK6893
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK6893, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑12‑2009; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2008:BE9020, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
BNB 2010/73 met annotatie van J.W. Zwemmer
FED 2010/91 met annotatie van J.A. SMIT
V-N 2009/64.21 met annotatie van Redactie
JOR 2010/85 met annotatie van A.J. Tekstra
NTFR 2010/105 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Uitspraak 18‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Invordering. Art. 34 IW 1990. Inlenersaansprakelijkheid voor de belastingschulden van een rechtspersoon die wegens gebrek aan baten op het tijdstip van zijn ontbinding is opgehouden te bestaan.
Nr. 08/03396
18 december 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Maatschap X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 juni 2008, nr. 06/00243, betreffende een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende is bij beschikking van de Ontvanger van 7 maart 2005 op de voet van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) aansprakelijk gesteld voor door D B.V. verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 05/2168) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende exploiteerde in 1998 een tomatenkwekerij. In juni 1998 hebben werknemers van D B.V. te Q (hierna: de BV) in de tomatenkwekerij gewerkt, onder toezicht of leiding van belanghebbende.
3.1.2. Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is de BV op 4 september 2002 ontbonden en op diezelfde dag opgehouden te bestaan.
3.1.3. Naar aanleiding van de bevindingen van een in 2000 uitgevoerde looncontrole is ten name van de BV over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen, gedagtekend 24 december 2003, vastgesteld. Over hetzelfde tijdvak en met dezelfde dagtekening is ten name van de BV een naheffingsaanslag in de omzetbelasting vastgesteld. De desbetreffende aanslagbiljetten zijn verzonden naar het bij de Belastingdienst bekende adres van de BV. De aanslagbiljetten zijn op 5 januari 2005 als onbestelbaar terugontvangen.
3.1.4. De Ontvanger heeft belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de van de BV nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting, voor zover die belastingen en premie zagen op de door werknemers van de BV ten behoeve van belanghebbende gewerkte uren.
3.2.1. Het Hof heeft overwogen dat de aanslagbiljetten zijn verzonden naar het bij de Belastingdienst bekende adres van de BV dat overeenkomt met het adres volgens de gemeentelijke basisadministratie. Het Hof heeft geloof gehecht aan de stellingen van de Ontvanger dat het adres van de BV was gewijzigd en dat de BV die wijziging niet "aan de bevoegde instanties" heeft doorgegeven. Vernietiging van de beschikking reeds op de grond dat de aanslagbiljetten als onbestelbaar zijn geretourneerd, dient achterwege te blijven, aldus het Hof. Middel 1 keert zich tegen dit oordeel.
3.2.2. Indien, zoals in het onderhavige geval, een belastingaanslag binnen de daartoe in de Algemene wet inzake rijksbelastingen gestelde termijn is vastgesteld ten name van een rechtspersoon die overeenkomstig artikel 2:19, leden 1 en 4, BW is ontbonden en is opgehouden te bestaan en nadien niet blijkt van het bestaan van een aan de ontbonden rechtspersoon toekomende bate welke aanleiding zou zijn de vereffening te (her)openen als bedoeld in artikel 2:23c, lid 1, BW, kan de inlener die op de voet van artikel 34 van de Wet aansprakelijk wordt gesteld de ontvanger niet tegenwerpen dat de aanslag niet bekend is gemaakt aan degene die de belastingschuld heeft belopen (vergelijk het heden door de Hoge Raad gewezen arrest in de zaak met nummer 08/02641, van welk arrest een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht). Middel 1 kan reeds hierom niet tot cassatie leiden.
3.3. Middel 2 kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dat middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2009.