HR, 26-04-1995, nr. 30 611
ECLI:NL:HR:1995:AA1561
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-04-1995
- Zaaknummer
30 611
- LJN
AA1561
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA1561, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑04‑1995; (Cassatie)
- Vindplaatsen
VR 1995, 198
BNB 1995/193 met annotatie van J.W. Zwemmer
V-N 1995/1613, 12 met annotatie van Redactie
Uitspraak 26‑04‑1995
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 augustus 1994 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.237,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 46.422,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is werkzaam in dienstbetrekking. Hij verricht zijn werkzaamheden in ploegverband op verschillende plaatsen in het land. Voor het vervoer van belanghebbende en zijn ploeggenoten wordt gebruik gemaakt van een aan de werkgever toebehorende personenauto, een Mercedes 207D. Deze auto - een personeelsbus - is voorzien van logo, naam en adres van de onderneming en is ingericht voor het vervoer van negen personen, de bestuurder daaronder begrepen. Belanghebbende fungeert bij dit vervoer als chauffeur, hetgeen inhoudt dat hij elke dag naar en van het werk moet rijden via een van de woonplaatsen van de te vervoeren collega's afhankelijke route en dat hij na afloop van de werkzaamheden de auto mee naar huis neemt. In een verklaring van de werkgever van belanghebbende is vermeld dat de auto uitsluitend ter beschikking is gesteld voor het vervoer van personeelsleden naar en van het werk en in principe niet voor privé-gebruik beschikbaar is. 3.2. Het in 3.1 overwogene laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat de personeelsbus - een kennelijk door de werkgever niet voor belanghebbende bestemde auto - belanghebbende voor het vervoer van hemzelf en zijn ploeggenoten ter beschikking is gesteld. Alsdan valt niet in te zien dat belanghebbende voor de toepassing van artikel 42, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 anders moet worden behandeld dan werknemers die als chauffeur werkzaam zijn ten behoeve van bij hun werkgever werkzame functionarissen die de voor hen bestemde personenauto niet zelf plegen te besturen. In het geval dat die chauffeurs, met wie belanghebbende derhalve op één lijn dient te worden gesteld, de door hen bestuurde auto ook voor (eigen) privé-doeleinden hebben gebezigd, dienen zij voor dat privé-gebruik overeenkomstig de gewone regels voor loon in natura te worden belast. 3.3. Het vorenoverwogene brengt mee dat de in artikel 42, lid 3, van de Wet neergelegde regeling in het onderhavige geval toepassing mist. Het middel faalt derhalve. 3.4. 's Hofs uitspraak kan evenwel niet in stand blijven. Na verwijzing dient aan de orde te komen welk bedrag voor privé-gebruik in aanmerking moet worden genomen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Daarbij verdient aantekening dat na te melden vernietiging zich tevens uitstrekt tot de door het Hof uitgesproken proceskostenveroordeling. Ook op dit punt zal na verwijzing opnieuw moeten worden beslist.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--.
Dit arrest is op 26 april 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, en op die datum in het openbaar uitgesproken.