HR, 13-05-1998, nr. 33 230
ECLI:NL:HR:1998:AA2513
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-05-1998
- Zaaknummer
33 230
- LJN
AA2513
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2513, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑05‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1998/244 met annotatie van R.E.C.M. Niessen
BNB 1998/269 met annotatie van W.A. Sinnighe Damsté
FED 1998/362 met annotatie van J.E.A.M. VAN DIJCK
WFR 1998/778, 1
WFR 1998/778
V-N 1998/26.10 met annotatie van Redactie
V-N 1998/26.9 met annotatie van Redactie
PJ 1998/69 met annotatie van P.M.C. de Lange
Uitspraak 13‑05‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 februari 1997 betreffende de hem voor het jaar 1994 opge legde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzeke ringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 44.355,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoog schrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Bij notariële akte van 14 november 1994 heeft belanghebbende uit vrijgevigheid ten gunste van de Stichting B Fonds (hierna: het Fonds) een in die akte als "lijfrente" aangeduid recht gevestigd. De akte houdt in dat belanghebbende zich heeft verbonden tot voldoening aan het Fonds van vijf jaarlijkse termijnen van elk f 250.000,--, telkens vervallende op 15 de cember, voor het eerst op 15 december 1994, welke verplichting bij overlijden van belanghebbende eindigt met de laatste aan het overlijden voorafgaande vervaltermijn. Bij deze akte is voorts bepaald dat de termijnen ten bedrage van f 250.000,-- naar keuze van belanghebbende op de betalingsdatum in contanten kunnen worden voldaan en/of door belanghebbende aan het Fonds kunnen worden schuldig gebleven. Over aldus schuldig gebleven bedragen dient belanghebbende een rente te voldoen van 7,25% percent op jaarbasis. Op de schuldig gebleven bedragen mogen te allen tijde aflossingen worden verricht, doch slechts met een minimum van f 1.000,-- of veelvouden daarvan. Het schuldig geblevene is terstond en zonder enige waarschuwing opeisbaar bij niet-betaling van de rente, bij faillissement of aanvrage van surséance van belanghebbende, bij zijn emigratie of overlijden, en bij inbeslagname van zijn roerende of onroerende zaken. Bij het vervallen van de eerste termijn van f 250.000,--, op 15 december 1994, heeft belanghebbende ervoor gekozen f 245.000,-- te voldoen in contanten en f 5.000,-- schuldig te blijven. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994 voormeld bedrag van f 250.000,-- gerangschikt onder zijn aftrekbare giften in de vorm van termijnen van lijfrente. De Inspecteur heeft van dit bedrag f 5.000,-- niet in aftrek aanvaard. 3.2. Voor zover middel I zich keert tegen de ge- schilomschrijving door het Hof en tegen de vaststellingen door het Hof van hetgeen de Inspecteur en belanghebbende ter zitting nog aan hun in de stukken, waaronder de pleitnota's, aangevoerde gronden hebben toegevoegd, faalt het, aangezien het vaststellen van hetgeen partijen verdeeld houdt en wat zij over en weer hebben aangevoerd, is voorbehouden aan het Hof als feitenrechter. Ook voor het overige faalt het middel bij gemis aan feitelijke grondslag. Uit 's Hofs uitspraak blijkt immers dat belanghebbende zich, anders dan aan het middel ten grondslag ligt, heeft kunnen uitlaten en heeft uitgelaten over het ter zitting door de Inspecteur primair ingenomen standpunt dat ook het in contanten uitgekeerde bedrag van f 245.000,-- niet is aan te merken als een gift in de vorm van een termijn van lijfrente. 3.3. Het Hof heeft, na terecht te hebben vooropgesteld dat aan het begrip "lijfrente" in artikel 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) geen andere betekenis toekomt dan aan dat begrip in artikel 45, lid 4, van de Wet, geoordeeld dat belanghebbende zich niet heeft verbonden tot het doen van periodieke uitkeringen in de zin van die bepaling. Dat oordeel is juist. Nu belanghebbende zich de keuze heeft voorbehouden de bedragen van f 250.000,-- op de vervaldata niet in contanten te voldoen, maar aan het fonds schuldig te blijven op de voorwaarden, in de akte vermeld, kan niet worden gezegd dat hij zich heeft verbonden tot het doen van periodieke uitkeringen tot dat bedrag. Middel II, dat van een andere opvatting uitgaat, kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 13 mei 1998 vastgesteld door de raadsheer Zuurmond, als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.