HR, 24-07-1995, nr. 30 804
ECLI:NL:HR:1995:AA1645
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-07-1995
- Zaaknummer
30 804
- LJN
AA1645
- Roepnaam
chauffeursarresten
- Vakgebied(en)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA1645, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑07‑1995; (Cassatie)
- Wetingang
art. 10 Wet op de loonbelasting 1964
- Vindplaatsen
BNB 1995/311 met annotatie van J.W. Zwemmer
FED 1996/10 met annotatie van Redactie
WFR 1995/1201, 1
V-N 1995/2920, 27 met annotatie van Redactie
Uitspraak 24‑07‑1995
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 oktober 1994 betreffende na te melden aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1986 tot 31 december 1989 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 35.179,-- aan enkelvoudige belasting, en ƒ 6.130,-- aan verhoging en ƒ 9.598,-- aan heffingsrente welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag van ƒ 24.652,-- zonder verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende exploiteert een touringcarbedrijf. De bussen zijn voorzien van een barinrichting. Chauffeurs kunnen deze gebruiken voor het aan passagiers verkopen van warme en gekoelde dranken. Belanghebbende verzorgt de inkoop van de dranken. Na terugkomst rekenen de chauffeurs de verkochte dranken tegen de door belanghebbende betaalde kostprijs met haar af. De chauffeurs zijn vrij de verkoopprijs te bepalen. Het door de chauffeurs behaalde voordeel op de verkoop mogen zij behouden. 3.2. De bedragen die de chauffeurs aan de passagiers in rekening hebben gebracht, vormen de prijs voor de verkochte consumpties. Zij kunnen niet worden aangemerkt als een vergoeding voor jegens de passagiers verrichte diensten. Deze bedragen kunnen daarom niet worden beschouwd als fooien en dergelijke prestaties van derden (H.R. 20 mei 1959, nr. 13 974, BNB 1959/238), ook niet tot het beloop van het in die bedragen begrepen voordelige verschil tussen de inkoop- en de verkoopprijs van de consumpties. Dit verschil kan dan ook niet geheel of ten dele als van derden genoten loon worden aangemerkt. Het Hof heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat niet van belang is of bij het bepalen van het aan de chauffeurs toegekende loon rekening is gehouden met het voordelige verschil tussen de inkoop en de verkoop van de consumpties. Middel III dat van de opvatting uitgaat dat sprake is van loon van derden faalt mitsdien. 3.3. Het voordelige verschil tussen de inkoop- en de verkoopprijs van de consumpties kan slechts tot het loon behoren indien het door belanghebbende aan haar werknemers is gelaten als beloning voor de door hen uit hoofde van hun dienstbetrekking verrichte werkzaamheden. Immers, in het licht van het stelsel van de Wet op de loonbelasting 1964 moet worden aangenomen dat - afgezien van fooien en dergelijke prestaties van derden - tot het loon uit dienstbetrekking slechts behoren door, of in opdracht en voor rekening van, de werkgever verstrekte voordelen, niet ook voordelen die alleen in zoverre met de dienstbetrekking verband houden dat zij door de werknemers kunnen worden behaald omdat hun dienstbetrekking hen daartoe in staat stelt (H.R. 24 juni 1992, nr. 28 156, BNB 1993/19). 3.4. Hier doet zich de situatie voor dat werknemers binnen de door de werkgever geëxploiteerde ruimten - autobussen bestemd voor het vervoer van vakantiegangers - met behulp van door de werkgever ter beschikking gestelde faciliteiten in de gelegenheid zijn gesteld om naast hun "gewone" werkzaamheden eigen rekening aan de passagiers consumpties te verkopen, welke verkoop door de werkgever aan de passagiers in het vooruitzicht is gesteld en daardoor mede in het belang van de werkgever plaats vindt. Voorts moet worden aangenomen dat ook al zijn de werknemers jegens de werkgever niet gehouden die consumpties te verkopen, zij in verband met de door de werkgever tegenover de passagiers gewekte verwachtingen zich niet aan die verkopen konden onttrekken en daaraan ook geen behoefte hadden nu die verkopen aan hen uitzicht op voordeel boden. 3.5. Het in 3.4 overwogene laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat het door de werknemers met de verkoop van consumpties behaalde voordelige verschil tussen inkoop- en verkoopprijs (na aftrek van eventuele voor rekening van de werknemers gebleven kosten) door de werkgever is verstrekt als beloning voor door hen uit hoofde van hun dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en mitsdien moet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. De middelen I en II waarin erover wordt geklaagd dat het Hof ten onrechte dit verschil als loon uit dienstbetrekking heeft aangemerkt, falen derhalve. 3.6. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat met betrekking tot de onderhavige aan de werknemers opgekomen voordelen de werkgever niet daadwerkelijk zelf betalingen aan de werknemers verricht, en derhalve voor de inhouding van loonbelasting de omvang van die voordelen zal moeten ontlenen aan door de werknemers te verstrekken gegevens. De werknemers zijn tot die gegevensverstrekking jegens de werkgever gehouden nu zulks naar de eisen van redelijkheid en billijkheid uit de dienstbetrekking en de daarmee samenhangende verplichting van de werkgever tot inhouding van loonbelasting voortvloeit. Anders dan in middel IV wordt betoogd moet belanghebbende derhalve als inhoudingsplichtige van deze door de werknemers genoten voordelen worden beschouwd. Dit middel faalt derhalve eveneens. 3.7. Middel V kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu dit middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, in raadkamer van 24 juli 1995 en in het openbaar uitgesproken.