HR, 15-12-1999, nr. 34 959
ECLI:NL:HR:1999:AA3852
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-12-1999
- Zaaknummer
34 959
- LJN
AA3852
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA3852, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑12‑1999; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 2000/45 met annotatie van J.E.A.M. VAN DIJCK
WFR 1999/1788, 1
V-N 1999/58.14 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/9 met annotatie van Jhr. mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer
Uitspraak 15‑12‑1999
Inhoudsindicatie
-
Nr. 34959
15 december 1999
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 13 november 1998 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1995 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 145.317,--, geheel belast naar tabeltarief, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak door de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 145.317,--, waarvan een gedeelte, groot f 63.000,--, belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, vlieger bij de Koninklijke Luchtmacht (KLu), heeft zich tegenover zijn werkgever bereid verklaard vanaf 1 september 1995 een aaneengesloten periode van zes jaar in dienst te blijven van de KLu. Op grond van de Regeling bindingspremies luchtvarenden Koninklijke Luchtmacht (hierna: de Regeling) verkreeg belanghebbende dientengevolge een aanspraak op een bindingspremie over deze zes jaren tot een bedrag van 6 x f 17.500,-- = f 105.000,--, waarvan in 1995 een voorschot ten bedrage van f 63.000,-- is uitbetaald. De aanspraak op de bindingspremie vervalt onder meer zodra niet meer aan de voorwaarden van de Regeling wordt voldaan. De betrokkene is dan (behoudens mogelijke uitzonderingen) verplicht reeds ontvangen bedragen onverwijld terug te betalen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de in 1995 uitbetaalde bindingspremie door belanghebbende is genoten ter zake van het nalaten van diensten als bedoeld in artikel 31, lid 2, van de Wet. Hiertegen richt zich het middel.
3.3. De Regeling is een uitvoeringsregeling van artikel 2a van de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen krijgsmacht (Stb. 1982, 648), zoals dit is ingevoerd bij Koninklijk Besluit van 22 maart 1988 (Stb. 1988, 142) en is gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 1 juli 1988 (Stb. 1988, 330). In de toelichting op het besluit van 22 maart 1988, waarbij artikel 2a is ingevoerd, is bij wege van algemene inleiding het volgende vermeld:
“De laatste jaren doen zich voor de overheid - en in het verlengde daarvan voor de krijgsmacht - in toenemende mate knelpunten voor met betrekking tot de werving en het behoud van met name bepaalde categorieën van personeel, die schaars zijn op de arbeidsmarkt. Een goed functioneren van de krijgsmacht vereist een zowel kwalitatief als kwantitatief goede bezetting van ook die functies waarvoor het personeel schaars is. Ten einde dit te waarborgen is het noodzakelijk om onder meer in de beloning van de militair ambtenaar beter te kunnen inspelen op de verhoudingen op de arbeidsmarkt.
Daarbij wordt van belang geacht dat de beloningsverhoudingen niet te zeer worden aangetast. Derhalve worden de in het ontwerp-besluit vervatte mogelijkheden om in de beloning rekening te houden met arbeidsmarktverhoudingen gezocht in tijdelijke maatregelen, die van de reguliere beloning zoals neergelegd in de militaire bezoldigingsregelingen goed zijn te onderscheiden.”
Voorts is bij de toelichting op het artikel zelf vermeld:
“Dit onderdeel beoogt een grondslag te scheppen voor de toekenning van de zogenaamde bindingspremie voor militairen aangesteld bij het beroepspersoneel voor onbepaalde tijd.”
In het licht van deze toelichting moet de Regeling aldus worden uitgelegd dat zij ertoe strekt de officieren-vliegers door hun een extra beloning in het vooruitzicht te stellen voor een bepaalde periode te behouden voor de KLu, zodat zij gedurende die periode werkzaamheden voor de KLu blijven verrichten. Mitsdien kan niet worden gezegd dat de bindingspremie aan belanghebbende is verstrekt om te bereiken dat hij werkzaamheden - elders - niet zou gaan verrichten, maar moet worden geoordeeld dat die premie in tegendeel is verstrekt om belanghebbende ertoe te bewegen werkzaamheden - bij de KLu - wel te verrichten. Daaraan doet niet af dat de Regeling veelal de vliegers ervan zal weerhouden gedurende vorenbedoelde periode elders een dienstverband te aanvaarden. Hieruit volgt dat de bindingspremie niet kan worden aangemerkt als te zijn genoten ter zake van het nalaten van werkzaamheden in de zin van artikel 31, lid 2, van de Wet.
3.4. De uitspraak kan niet in stand blijven en verwijzing moet volgen in verband met de door het Hof nog niet behandelde stellingen van belanghebbende.
4. Proceskosten
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is op 15 december 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Korthals Altes, Zuurmond, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken.