Hof Amsterdam, 25-03-2010, nr. P08/00228
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0992
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-03-2010
- Zaaknummer
P08/00228
- LJN
BM0992
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0992, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑03‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BO5992, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
NTFR 2010/1216 met annotatie van Mr. dr. H. Vermeulen
Uitspraak 25‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast gewezen op een aantekening in het postboek van de gemachtigde van belanghebbende. Deze aantekening verwijst naar de verzending van het bezwaarschrift van belanghebbende op 5 april 2006. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, maakt deze aantekening in het postboek van de gemachtigde van belanghebbende niet aannemelijk dat belanghebbende tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend, ook niet bezien in samenhang met de ter zitting van de rechtbank afgelegde verklaring.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P08/00228
25 maart 2010
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/11457 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
G, te S, belanghebbende
en
de ontvanger.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De ontvanger heeft op 23 augustus 2006 aan belanghebbende een dwangbevel met bevel tot betaling aan belanghebbende gestuurd. Het dwangbevel heeft betrekking op de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die belanghebbende verschuldigd is op basis van de aan hem opgelegde definitieve aanslag over het jaar 2002, zijnde € 4.685 en op € 13 aanmaningskosten. Ter zake van de betekening van het dwangbevel is € 343 als kosten in rekening gebracht.
1.2.
Nadat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de kosten van betekening van het dwangbevel ten bedrage van € 343, heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend 29 september 2006, deze kosten gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 31 januari 2008, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 februari 2008, aangevuld bij brief van 31 maart 2008. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
Het Hof neemt de navolgende feiten, zoals door de rechtbank in haar uitspraak zijn vastgesteld, over. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’ en de ontvanger als ‘verweerder’.
"2.1.
Met dagtekening 31 maart 2006 is aan eiser een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering voor het jaar 2002 (aanslagnummer 0339.39.421.H.26) opgelegd (hierna: de aanslag). Het verschuldigde bedrag van de aanslag van in totaal € 4.685, inclusief boete en heffingsrente, diende uiterlijk op 31 mei 2006 volledig te zijn betaald.
2.2.
Verweerder heeft met dagtekening 1 augustus 2006 aan eiser een aanmaning gestuurd, waarin kosten ten bedrage van € 13 in rekening zijn gebracht voor het verzenden van de aanmaning. Vervolgens is op 23 augustus 2006 een dwangbevel betekend, waarbij € 343 aan vervolgingskosten in rekening zijn gebracht."
2.2.
Nu daartegen door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
3. Geschil in hoger beroep
3.1.
In geschil is of de kosten voor betekening van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij op 5 april 2006 een bezwaarschrift bij de inspecteur tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 heeft ingediend en dat hij in dat bezwaarschrift verzocht heeft om uitstel van betaling te verlenen voor het volledige op de aanslag openstaande bedrag tot het moment waarop op het bezwaarschrift is beslist. Zolang niet is beslist op het bezwaarschrift hadden de aanmaning en het dwangbevel niet verzonden mogen worden.
3.3.
De ontvanger stelt dat de inspecteur het bezwaarschrift niet heeft ontvangen. Het daarin begrepen verzoek om uitstel van betaling heeft de ontvanger niet bereikt. Het op de aanslag verschuldigde bedrag is niet betwist. De aanmaning en het dwangbevel zijn terecht verzonden. De vervolgingskosten zijn terecht in rekening gebracht.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Nu de ontvangst van het bezwaarschrift door de ontvanger is betwist, rust op belanghebbende de last om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift tegen de aanslag (met daarin het verzoek om uitstel van betaling) door hem tijdig is ingediend.
4.2.
Belanghebbende heeft ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast gewezen op een aantekening in het postboek van de gemachtigde van belanghebbende. Deze aantekening verwijst naar de verzending van het bezwaarschrift van belanghebbende op 5 april 2006. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, maakt deze aantekening in het postboek van de gemachtigde van belanghebbende niet aannemelijk dat belanghebbende tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend, ook niet bezien in samenhang met de ter zitting van de rechtbank afgelegde verklaring.
4.3.
Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat bij medewerkers van het belastingkantoor in Alkmaar telkens toegezonden brieven kwijt raken. Naar het oordeel van het Hof brengt deze stelling van belanghebbende, wat daar overigens van zij, niet mee dat hieraan bewijs kan worden ontleend dat het bezwaarschrift is verzonden. Ook de ter zitting door de gemachtigde overgelegde kopie van de brief van 15 december 2006 draagt niet bij aan dit bewijs omdat deze brief betrekking heeft op een aanslag van de echtgenote van belanghebbende. Belanghebbende heeft ook overigens niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof
het beroep bij de rechtbank ongegrond verklaren.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep bij de rechtbank ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en B. Emmerig, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op 25 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.