HR, 03-12-2010, nr. 10/01886
ECLI:NL:HR:2010:BO5992
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-12-2010
- Zaaknummer
10/01886
- LJN
BO5992
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO5992, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑12‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0992, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0992, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2010/63.12 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/2831 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Uitspraak 03‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Artikel 12 en 25 Invorderingswet 1990. Aantekening in postboek volgens Hof onvoldoende bewijs dat verzoek om uitstel van betaling is verzonden. Vergeefs cassatieberoep.
Partij(en)
Nr. 10/01886
3 december 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 maart 2010, nr. 08/00228, betreffende kosten van vervolging.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is ter zake van de betekening van een dwangbevel tot betaling van een hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 door de Ontvanger op 23 augustus 2006 een bedrag aan kosten in rekening gebracht, welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/11457) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en de in rekening gebrachte kosten geschrapt.
De Ontvanger heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep bij de Rechtbank ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Minister van Financiën heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende heeft een hem met dagtekening 31 maart 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 niet tijdig betaald. In verband daarmee is hem een dwangbevel betekend, waarbij € 343 aan kosten van betekening in rekening zijn gebracht.
3.1.2.
Belanghebbende stelt dat hem deze kosten ten onrechte in rekening zijn gebracht omdat hij op 5 april 2006 een bezwaarschrift met daarin een verzoek om uitstel van betaling (hierna: het bezwaarschrift) aan de Inspecteur heeft verzonden. Ten bewijze daarvan heeft belanghebbendes gemachtigde een kopie van een bladzijde uit het postboek van zijn kantoor overgelegd. Volgens zijn verklaring worden stukken die in het postboek staan vermeld op dezelfde dag per TPG Post verzonden.
3.1.3.
De Ontvanger stelt dat het bezwaarschrift niet bij de Inspecteur is binnengekomen en betwist de verzending ervan.
3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat op belanghebbende de bewijslast rust dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De aantekening in het postboek van de gemachtigde maakt volgens het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend, ook niet in samenhang met de verklaring van de gemachtigde. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de stelling van belanghebbende dat op het belastingkantoor te Alkmaar telkens brieven kwijtraken, wat daar overigens van zij, niet meebrengt dat daaraan bewijs kan worden ontleend dat het bezwaarschrift is verzonden. Tegen deze oordelen richt zich het middel.
3.3.
's Hofs oordeel over de bewijslastverdeling moet in het licht van de verdere motivering van zijn uitspraak kennelijk aldus worden verstaan dat op de belanghebbende de bewijslast rust dat het bezwaarschrift ter post is bezorgd. 's Hofs oordeel over het geleverde bewijs dient in dat licht aldus te worden verstaan dat belanghebbende de verzending per post van het bezwaarschift niet aannemelijk heeft gemaakt. Aldus opgevat geven deze oordelen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het overige kunnen zij, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2010.