Hof 's-Gravenhage, 08-06-2004, nr. 03/1392
ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1246
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
08-06-2004
- Zaaknummer
03/1392
- LJN
AP1246
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1246, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 08‑06‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AT8943
- Vindplaatsen
NTFR 2004/1000
Uitspraak 08‑06‑2004
Inhoudsindicatie
Er kan geen voorziening worden gevormd voor de gedifferentieerde Pemba-premie die betrekking heeft op toekomstige jaren. Er is niet voldaan aan de eerste twee voorwaarden uit Hoge Raad 26 augustus 1998, nr. 33 147, BNB 1998/409 (Baksteenarrest). De toekomstige uitgaven voor belanghebbende, die voortvloeien uit de gedifferentieerde premie, zijn mede afhankelijk van de loonsom in het jaar dat volgt op het jaar waarin deze premie is vastgesteld (artikel 78 WAO). Toekomstige premies voor arbeidsongeschiktheid worden opgeroepen door het loon dat door de werknemers van belanghebbende wordt genoten ter zake van in de betreffende in de toekomst gelegen jaren te verrichten arbeid.
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
8 juni 2004
nummer BK-03/01392
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. (voorheen Xa B.V. genaamd) gevestigd te Z tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P (. . .), betreffende na te noemen aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ a.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak zijn de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ b.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 232. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 27 april 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is een houdstermaatschappij die een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormt met een x-aantal dochtermaatschappijen waarvan de werkzaamheden bestaan uit het aanleggen en onderhouden van (. . .). Bij deze vennootschappen waren in het onderhavige jaar gemiddeld circa 60 werknemers in dienst.
3.2. Op 1 januari 1998 is de Wet Premiedifferentiatie en Marktwerking bij Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (hierna: Wet Pemba) in werking getreden. Sinds die datum is de arbeidsongeschiktheidspremie een volledige werkgeverspremie die uit twee delen bestaat:
- een basispremie, die voor iedere werkgever gelijk is, en
- een gedifferentieerde premie waarvan de hoogte afhankelijk is van de arbeidsongeschiktheidslasten. Worden bij de desbetreffende werkgever meer werknemers arbeidsongeschikt dan het landelijk gemiddelde, dan wordt een opslag op de gemiddelde premie (de zogenoemde rekenpremie) in rekening gebracht. Worden minder werknemers arbeidsongeschikt dan het landelijk gemiddelde, dan wordt een korting op de rekenpremie verleend.
3.3 De hoogte van het percentage van de te betalen gedifferentieerde premie voor arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld aan de hand van het individueel werkgeversrisico. Dit risico wordt door het uitvoeringsorgaan (GAK) vastgesteld aan het einde van het jaar dat voorafgaat aan het verzekeringsjaar waarin de premie moet worden voldaan. Het individueel werkgeversrisico wordt bepaald aan de hand van een breuk waarvan de teller wordt gevormd door de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aan werknemers van de desbetreffende werkgever, die zijn betaald in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de gedifferentieerde premie wordt vastgesteld. De noemer van deze breuk wordt gevormd door de gemiddelde premieloonsom over de vijf jaren die voorafgaan aan het jaar waarin de gedifferentieerde premie wordt vastgesteld.
3.4. B B.V., een dochtervennootschap van belanghebbende die deel uitmaakt van de fiscale eenheid, is door het GAK ingedeeld in de categorie grote werkgevers. De gedifferentieerde premie bedraagt voor deze vennootschap voor 2001 2,09%. Deze premie bestaat uit de rekenpremie van 1,66% en een opslag van 0,43%. De premie voor 2002 bedraagt 3,73%. Deze premie bestaat uit de rekenpremie over 2002 ter grootte van 2,11% en een opslag van 1,62%.
3.5. In de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 heeft belanghebbende een zogenoemde Pemba-voorziening opgenomen ter grootte van ƒ 107.610. Deze voorziening is in het onderhavige jaar gevormd en belanghebbende heeft genoemd bedrag van ƒ 107.610 ten laste van haar (fiscale) winst gebracht. Deze voorziening ziet op de in de toekomst te betalen gedifferentieerde premie en is als volgt opgebouwd:
2001 ƒ 30.810
2002 ƒ 37.800
2003 ƒ 39.000
totaal ƒ 107.610
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende een voorziening kan vormen voor de gedifferentieerde premie op basis van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering die betrekking heeft op toekomstige jaren. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
4.2. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft belanghebbende - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Aan de voorwaarden die door de Hoge Raad zijn gesteld in het arrest van 26 augustus 1998, nr. 33 417, BNB 1998/409 (Baksteenarrest), is voldaan. De toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan. De toekomstige uitgaven kunnen aan die periode worden toegerekend en terzake van de toekomstige uitgaven bestaat een redelijke mate van zekerheid dat zij zich zullen voordoen.
4.3. De Inspecteur voert - zakelijk weergegeven - aan dat de gedifferentieerde premie is toe te rekenen aan de periode na balansdatum. Het betreft uitgaven voor loonkosten of arbeidsongeschiktheid die naar hun aard kosten zijn van toekomstige jaren waarin de arbeid wordt verricht of recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Niet wordt bestreden dat een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de uitgaven zich zullen voordoen.
4.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.5 Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht doch aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ c.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. In het arrest van 26 augustus 1998, nr. 33 417,
BNB 1998/409 heeft de Hoge Raad overwogen dat het vormen van een passiefpost mogelijk is als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan,
- de toekomstige uitgaven kunnen ook overigens aan die periode worden toegerekend,
- ter zake van die toekomstige uitgaven bestaat een redelijke mate van zekerheid dat zij zich zullen voordoen.
Tussen partijen is niet in geschil dat het te dezen gaat om uitgaven die zich met een redelijke mate van zekerheid zullen voordoen.
6.2. Naar het oordeel van het Hof is aan de eerste voorwaarde voor het vormen van een voorziening voor de gedifferentieerde premie niet voldaan. De feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan in de periode voorafgaande aan de balansdatum, hebben uitsluitend invloed op de hoogte van de gedifferentieerde premie. Dit impliceert niet dat, zoals belanghebbende heeft gesteld, de toekomstige uitgaven voor de verzekering van het arbeidsongeschiktheidsrisico hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode voorafgaand aan de balansdatum.
6.3. De toekomstige uitgaven voor belanghebbende, die voortvloeien uit de gedifferentieerde premie, zijn mede afhankelijk van de loonsom in het jaar dat volgt op het jaar waarin deze premie is vastgesteld (artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering). Voor deze loonsom is het aantal werknemers en de hoogte van het loon in dat jaar bepalend, zodat de totale uitgaven voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering hierdoor mede worden beïnvloed.
6.4. Kosten voor arbeid dienen als regel te worden toegerekend aan het jaar waarin de arbeid wordt verricht. Omstandigheden die een uitzondering op deze regel zouden kunnen rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken. Toekomstige premies voor arbeidsongeschiktheid worden opgeroepen door het loon dat door de werknemers van belanghebbende wordt genoten ter zake van in de betreffende in de toekomst gelegen jaren te verrichten arbeid. Aan de eis, dat de toekomstige uitgaven kunnen worden toegerekend aan de periode die voorafgaat aan de balansdatum, is daarom naar het oordeel van het Hof evenmin voldaan.
6.5. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Engel en Van Rijn, in tegenwoordigheid van de gerechtsauditeur mr. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 8 juni 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van Duijvendijk)
(Savelbergh)
Aangetekend aan
Partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.