HR, 30-11-1994, nr. 29 895
ECLI:NL:HR:1994:AA3003
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-11-1994
- Zaaknummer
29 895
- LJN
AA3003
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1994:AA3003, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑11‑1994; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1995/103 met annotatie van J.C.K.W. BARTEL
FED 1995/81 met annotatie van J.J. VETTER
WFR 1994/1856, 2
V-N 1994/3945, 23 met annotatie van Redactie
Uitspraak 30‑11‑1994
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 augustus 1993 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de dividendbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1991 een naheffingsaanslag in de dividendbelasting opgelegd ten bedrage van f 62.083,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
- 2.
Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
- 3.
Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: 3.1.1. Belanghebbende heeft, nadat op 17 april 1991 haar statuten waren gewijzigd, op die datum een dividend uitgekeerd ten bedrage van f 413.889,--, bestaande uit bonusaandelen tot een bedrag van f 372.500,-- nominaal, en contanten ten bedrage van f 41.389,--. 3.1.2. Een verzoek als bedoeld in artikel 58, lid 7, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1991, hierna: de Wet) is niet vóór de kapitaalsvergroting schriftelijk ingediend bij de inspecteur. 3.1.3. Op 13 mei 1991 is een aangiftebiljet dividendbelasting ingekomen bij het ontvangkantoor te P. De aangifte had betrekking op voornoemde dividenduitkering. Aangegeven en afgedragen werd een bedrag van f 41.389,-- aan dividendbelasting, zijnde 10% van het dividend. In het aangiftebiljet is vermeld dat sprake was van uitdelingen van winst, voortvloeiende uit een herkapitalisatie als bedoeld in artikel 58 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1991, hierna: de Wet).
- 3.1.4.
De Inspecteur heeft, van oordeel zijnde dat een verzoek als vorenbedoeld niet, althans niet tijdig, is gedaan de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, die is berekend als volgt: dividendbelasting 25% van f 413.889,-- = f 103.472,-- reeds afgedragen f 41.389,-- nageheven f 62.083,-- 3.1.5. Ter zitting van het Hof is een kopie overgelegd van een aan de Inspecteur gericht verzoek, gedagtekend 9 juni 1993, om te verklaren dat de vorenbedoelde kapitaalsvergroting een herkapitalisatie is in de zin van artikel 58 van de Wet. Het originele verzoek is ter zitting aan de Inspecteur overhandigd.
- 3.2.
Het Hof heeft overwogen dat de inspecteur zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat nader onderzoek van de (tardief verstrekte) gegevens nodig is, en heeft verstaan dat de Inspecteur het verzoek van 9 juni 1993 zal beoordelen en daarop een uitspraak zal doen. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende en haar directeur-grootaandeelhouder door een beslissing waarbij het Hof de uitspraak van de Inspecteur zal bevestigen, niet in hun processuele mogelijkheden zijn geschaad. Dit oordeel geeft echter blijk van een onjuiste rechtsopvatting, nu - naar in 's Hofs overwegingen ligt besloten - niet bij voorbaat was uitgesloten dat het verzoek, hoewel niet tijdig gedaan, zou kunnen worden ingewilligd, en toewijzing van het verzoek tot een andersluidende beslissing van het Hof zou dienen te leiden. In zodanig geval brengen de eisen van een behoorlijke rechtspleging met zich dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden totdat de inspecteur belast met de aanslagregeling voor de vennootschapsbelasting - eventueel ambtshalve - op het verzoek heeft beslist.
- 3.3.
Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof het recht heeft geschonden " door de zaak als het ware terug te verwijzen naar de inspecteur die uitspraak zou moeten doen op het ter zitting ingediende verzoek, waarna tegen de beslissing daarop beroep openstaat", is het derhalve gegrond. 's Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.
- 4.
Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
- 5.
Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van f 300,--, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor, en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 30 november 1994.