HR, 15-11-1995, nr. 30 428
ECLI:NL:HR:1995:AA3114
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-11-1995
- Zaaknummer
30 428
- LJN
AA3114
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA3114, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑11‑1995; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
FED 1995/902 met annotatie van M.E. VAN HILTEN
WFR 1995/1797, 1
V-N 1995/4240, 20 met annotatie van Redactie
Uitspraak 15‑11‑1995
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 juni 1994 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1985 tot en met 31 december 1989 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 3.343,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift geconcludeerd tot vernietiging van 's Hofs uitspraak en verwijzing van het geding.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Per 1 mei 1989 liet belanghebbende zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Z en omstreken onder de handelsnaam Y met als bedrijfsomschrijving het filteren van water ter plaatse van de gebruiker en tevens het leveren van luchtfilters. Bij de aangifte voor de inkomstenbelasting over 1989 vermeldde belanghebbende naast een AOW-uitkering een negatieve winst uit onderneming ter grootte van ƒ 4.445,--. In 1989 schafte belanghebbende zich een aantal goederen aan, zoals etiketten, geanodiseerde aluminiumplaat, folie, pvc plaat van diverse dikten, diverse electronicagoederen, condensatoren en diodes, eucalyptusolie, ventilatoren, regelprints en schakelaars, in verband met de vervaardiging van zogenoemde Filion luchtreinigers, waarvan op een demonstratie-avond een zestal zijn verkocht. Kort daarna staakte belanghebbende zijn activiteiten op dit terrein, stellende dat de oorzaak daarvan is gelegen in het feit dat de belastingdienst hem niet als ondernemer accepteert.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende weliswaar activiteiten heeft ontplooid, die in beginsel zijn aan te merken als economische activiteiten in de zin der omzetbelasting, maar dat de omvang alsmede de duurzaamheid niet zodanig zijn dat in dit geval kan worden gesproken van ondernemerschap in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), aan welk oordeel het Hof ten grondslag heeft gelegd de overweging dat belanghebbende reeds zeer snel na het uitbrengen en gedeeltelijk verkopen van een proefserie zijn activiteiten volledig heeft stilgelegd zonder enige aanvaardbare verklaring. Tegen dit oordeel richten zich de klachten.
3.3. Deze klachten treffen doel. Tot de uitoefening van een bedrijf als bedoeld in artikel 7 van de Wet dienen mede te worden gerekend voorbereidende handelingen als de aanschaffing van bedrijfsmiddelen en grondstoffen. In het licht van deze regel is, gelet op de door belanghebbende blijkens 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding aangevoerde feiten, het oordeel dat de omvang en de duurzaamheid van de activiteiten van belanghebbende onvoldoende waren om hem als ondernemer aan te merken, niet begrijpelijk. Voor een zodanig oordeel is immers slechts reden indien moet worden aangenomen dat belanghebbende niet beoogde met de aangeschafte zaken economische activiteiten uit te oefenen dan wel redelijkwijs niet te verwachten was dat een zodanige doelstelling te verwezenlijken was. 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 75,-- alsmede het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof verschuldigd geworden bedrag van ƒ 75,--, derhalve in totaal ƒ 150,--.
Dit arrest is op 15 november 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en C.H.M. Jansen in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.