HR, 22-09-1999, nr. 34 614
ECLI:NL:HR:1999:AA2895
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-09-1999
- Zaaknummer
34 614
- LJN
AA2895
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA2895, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑09‑1999; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
WFR 1999/1258
V-N 1999/46.21 met annotatie van Redactie
Uitspraak 22‑09‑1999
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. c.s. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 22 juli 1998 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1991 tot en met 31 december 1995 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 24.571,-- aan enkelvoudige belasting. Over ƒ 19.089,-- is een verhoging opgelegd van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op vijfentwintig percent. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking betreffende de verhoging gehandhaafd
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. Het Hof heeft verworpen de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur bij het berekenen van de correctie inzake personeelsverstrekkingen geen rekening heeft gehouden met werknemers en bezoekers van alle onderaannemers die ook gebruik maken van de personeelsvoorzieningen, aangezien deze stelling zonder nadere motivering - die belanghebbende niet heeft gegeven - geen steun vindt in de vastgestelde feiten en omstandigheden.
Middel I en middel II onder 1 strekken ten betoge dat het Hof ten onrechte niet in zijn beoordeling heeft betrokken de door belanghebbende voor het Hof te berde gebrachte stelling dat uit het in de verlies- en winstrekening over 1995 opgevoerde bedrag van ƒ 3.218.222,-- voor personeelskosten van onderaannemers valt op te maken dat 54 personen van onderaannemers eveneens gebruik hebben gemaakt van de personeelsvoorzieningen. In ‘s Hofs uitspraak ligt besloten dat het Hof deze stelling heeft verworpen. Dat oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.
3.2. Het Hof heeft voorts overwogen dat de aan deze correctie ten grondslag liggende gegevens alsmede de correctie op zichzelf verder niet zijn bestreden. Voorzover middel II ten betoge strekt dat in het aanvullend beroepschrift behalve wat betreft het aantal gebruikers waarvan de Inspecteur is uitgegaan, de berekening van de correctie ook overigens is bestreden, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag.
3.3. Het Hof heeft ten slotte geoordeeld dat het voorzien door belanghebbende in het vervoer van haar werknemers van de woon- of verblijfplaats naar de plaats waar de arbeid wordt verricht, als loon in natura moet worden aangemerkt in de zin van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (HR 12 juni 1974, nr. 17.295, BNB 1974/203).
Middel III, dat zich beroept op de aanschrijving van het Ministerie van Financiën van 17 december 1969, B69/13261 (Vakstudie Nieuws 1970, blz. 41), kan niet tot cassatie leiden, aangezien uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat reeds voor het Hof is aangevoerd dat de tewerkstelling van de werknemers geschiedde op wisselende plaatsen, en de beoordeling van die stelling een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie de mogelijkheid ontbreekt.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de raadsheer De Moor als voorzitter en de raadsheren Van Vliet en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken