HR, 22-01-2010, nr. 08/03467
ECLI:NL:HR:2010:BL0087
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-01-2010
- Zaaknummer
08/03467
- LJN
BL0087
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL0087, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑01‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2008:BE9425, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
BNB 2010/163 met annotatie van J.A.R. van Eijsden
V-N 2010/6.7 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/1071 met annotatie van drs. J.J. van Dam
Uitspraak 22‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 67c AWR. Naheffingsaanslag over tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003. Vier verzuimboetes mogelijk.
Nr. 08/03467
22 januari 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 juni 2008, nr. BK-07/00205, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en boetes opgelegd. De naheffingsaanslag en de boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 06/1218 LB/PVV) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de boetes verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen, de boetebeschikkingen vastgesteld op de door de Rechtbank bepaalde bedragen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Het tijdvak waarover belanghebbende loonbelasting/premie volksverzekeringen moest afdragen bedroeg één kalendermaand. De Inspecteur heeft belanghebbende naar aanleiding van een boekenonderzoek een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 ten bedrage van (na bezwaar) € 534.027.
3.1.2. Tegelijkertijd met de naheffingsaanslag zijn aan belanghebbende bij beschikking boetes opgelegd.
Op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is een vergrijpboete van 25 percent (na bezwaar: € 4573) opgelegd ter zake van correcties van reiskostenvergoedingen.
Ter zake van een deel van de overige correcties zijn op grond van artikel 67c AWR verzuimboetes opgelegd van 10 percent, met een maximum van € 4537. Overeenkomstig het beleid van de Inspecteur zijn deze verzuimboetes per kalenderjaar berekend. De opgelegde boetes bedragen (na bezwaar) € 440 (2000), € 4537 (2001), € 4537 (2002) en € 1890 (2003), in totaal € 11.404.
De boetes zijn door de Rechtbank met 10 percent verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2. Voor het Hof heeft belanghebbende onder meer bepleit dat bij de naheffingsaanslag slechts één verzuimboete opgelegd had mogen worden tot het maximum van € 4537. Het Hof heeft dit niet gehonoreerd. Tegen dat oordeel is een der middelen gericht.
3.3. Ingevolge artikel 67c AWR wordt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting die op aangifte moet worden afgedragen aangemerkt als een verzuim van de inhoudingsplichtige waarvoor een boete kan worden opgelegd. Indien voor meerdere aangiftetijdvakken belasting (gedeeltelijk) niet of niet tijdig is betaald, kunnen daarvoor dan ook afzonderlijke boetes worden opgelegd.
Deze mogelijkheid om voor verschillende aangiftetijdvakken afzonderlijke boetes op te leggen, heeft de inspecteur ook indien hij ervoor kiest om ontoereikende betalingen over verschillende aangiftetijdvakken te corrigeren door middel van één naheffingsaanslag. Hieraan doet niet af dat de boete gelijktijdig met de naheffingsaanslag moet worden vastgesteld. Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1993/94, 23 470, nr. 3, blz. 38-39) blijkt dat gelijktijdige vaststelling van de belastingaanslag en de boete uitsluitend is voorgeschreven omdat dit wenselijk is uit een oogpunt van rechtszekerheid en ten behoeve van een doelmatige werkwijze bij de belastingdienst. Het middel faalt in zoverre.
3.4. Het gaat in artikel 67c AWR om een discretionaire bevoegdheid van de inspecteur. De inspecteur moet deze bevoegdheid op een zodanige wijze uitoefenen dat hij de boete afstemt op de ernst van de gedraging waarvoor zij is opgelegd en het verwijt dat de overtreder ter zake kan worden gemaakt. Daarbij dient de inspecteur rekening te houden met de omstandigheden waaronder de gedraging is begaan (vgl. thans artikel 5:46, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht).
De Inspecteur heeft de boetes beleidsmatig beperkt door per kalenderjaar slechts één verzuimboete op te leggen.
Het Hof heeft geen aanleiding gezien tot een verdere matiging van de verzuimboetes. Het heeft daartoe kennelijk geoordeeld dat het bedrag van deze boetes niet onevenredig is in verhouding tot de ernst van de gedragingen waarvoor zij zijn opgelegd. Aldus beschouwd geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in aanmerking genomen dat belanghebbende 48 maal een verzuim heeft gepleegd. Voor het overige kan het oordeel van het Hof, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt ook in zoverre.
3.5. De overige in het middel besloten liggende klachten kunnen, evenals de overige middelen, niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten en middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2010.