Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/6.3.3.4
6.3.3.4 Rechtsgevolgen
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS581123:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Staudinger/Sack/Fischinger 2011, § 138 RdNrs. 108-109, MünchKomm/Armbrüster 2015, § 138 RdNr. 155, 157-158.
Staudinger/Sack/Fischinger 2011, § 138 RdNr. 107, MünchKomm/Armbrüster 2015, § 138 RdNr. 158.
Staudinger/Sack/Fischinger 2011, § 138 RdNrs. 128, 129, MünchKomm/Armbrüster 2015, § 138 RdNr. 160-161. Het gaat dan vaak om typische gevallen waarbij de overeenkomst in strijd is met de goede zeden wegens Übermaß (overmaat). In beginsel is de heersende leer dat een geltungerhaltende Reduktion in deze gevallen niet mogelijk is en dat sprake is van een volledige nietigheid. Maar daarop bestaan steeds meer uitzonderingen. In concreto worden in de literatuur de zogenaamde Bierlieferungsverträge (bierleveringsovereenkomsten) genoemd. De rechtspraak motiveert deze reductie van de inhoud van de overeenkomst overwegend op analoge toepassing van § 139 BGB (Teilnichtigkeit). Daarnaast wordt de reductie ook wel eens gestoeld op § 140 BGB (Umdeutung).
Staudinger/Sack/Fischinger 2011, § 138 RdNr. 112, MünchKomm/Armbrüster 2015, § 138 RdNr. 161.
Staudinger/Sack/Fischinger 2011, § 138 RdNrs. 139-142 gaat hierop in.
Staudinger/Sack/Fischinger 2011, § 138 RdNr. 165, MünchKomm/Armbrüster 2015, § 138 RdNr. 164.
Staudinger/Sack/Fischinger 2011, § 138 RdNr. 166, MünchKomm/Armbrüster 2015, § 138 RdNr. 164.
§ 817, tweede zin, BGB: “Die Rückforderung ist ausgeschlossen, wenn dem Leistenden gleichfalls ein solcher Verstoß zur Last fällt, es sei denn, dass die Leistung in der Eingehung einer Verbindlichkeit bestand; das zur Erfüllung einer solchen Verbindlichkeit Geleistete kann nicht zurückgefordert werden.” Zie voor een uitgebreide bespreking van dit artikel sectie 6.4.3.4.
306. In beginsel is een overeenkomst in strijd met § 138 BGB nietig en komen de rechtsgevolgen van de nietigheid overeen met die van § 134 BGB: de gehele overeenkomst is nietig, de nietigheid werkt ex tunc en jegens iedereen. De nietigheid kan niet alleen door contractspartijen, maar ook door derden worden ingeroepen.1 Bovendien moet de rechter ambtshalve onderzoeken of § 138 BGB van toepassing is.
Volgens Armbrüster en Fischinger kan de werking van de nietigheid op grond van § 138 BGB niet worden gerelativeerd.2 Toch neemt de rechter in sommige gevallen nietigheid ex nunc aan of past de rechter een geltungserhaltende Reduktion toe op een beding uit de overeenkomst. De literatuur onderschrijft deze werkwijze.3 Deze beperking van de werking van de nietigheid wordt gemotiveerd door een ‘teleologische Reduktion’ van § 138 BGB. Het resultaat is hetzelfde als bij de toepassing van het Normzweckvorbehalt van § 134 BGB: een rechtshandeling die in strijd is met de goede zeden is alleen nietig als uit de geschonden zedelijkheidsnorm niet een ander rechtsgevolg blijkt.4
307. Bij de gevolgen van de nietigheid van een woekerovereenkomst (wegens schending van § 138 lid 2 BGB), wordt een onderscheid gemaakt tussen drie soorten woekerovereenkomsten: de uitpersing bij verhuur (Mietwucher), de uitpersing bij loon (Lohnwucher) en de uitpersing bij het verlenen van een krediet (Kreditwucher, ook wel Darlehenwucher genoemd). Een bespreking daarvan valt buiten de reikwijdte van mijn onderzoek.5
308. Tussen nietigheid op grond van § 138 lid 1 BGB en § 138 lid 2 BGB bestaat een belangrijk verschil: indien een rechtshandeling nietig is op grond van lid 2, wordt het Abstraktionsprinzip doorbroken en is in beginsel niet alleen het Verpflichtungsgeschäft maar ook het Verfügungsgeschäft nietig. Dit leidt de literatuur af uit de woorden “oder gewähren lässt”. Zelfs de zekerheden die de woekeraar heeft verkregen, worden geraakt door deze nietigheid.6 Is een rechtshandeling daarentegen nietig wegens strijd met § 138 lid 1 BGB dan geldt het Abstraktionsprinzip wel en is in principe alleen het Verpflichtungsgeschäft nietig.7
309. Hetgeen de wederpartij gekregen heeft op grond van een rechtshandeling die wegens strijd met de goede zeden nietig is, kan in beginsel volgens de regels van de ungerechtfertigte Bereicherung worden teruggevorderd. Net als bij § 134 BGB, kan hier de uitsluiting van een verrijkingsvordering op grond van § 817 zin 2 BGB voor problemen zorgen.8