Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/7.4
7.4 Vorderingsrecht of rechtsvordering?
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS582330:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 20 september 2001, Courage/Crehan, C-453/99, Jurispr. 2001, p. I-6279, punt 29.
Artikel 17 lid 2 richtlijn schadevorderingen.
HvJ EU 5 juni 2014, Kone e.a./ÖBB, C-557/12, JOR 2014/257 m.nt. Van de Moosdijk.
HvJ EG 11 juli 1996, Syndicat français de l‘Express international (SFEI)/La Poste, C-39/94, Jurispr. 1996, p. I-3547. Aan de laatste zin van artikel 108 lid 3 VWEU komt directe werking toe, HvJ EG 15 juli 1964, Costa/E.N.E.L., 6/64, Jurispr. p. 1203; HvJ EG 11 december 1973, Gebrüder Lorenz/Duitsland en het Land Reinland/Pfalz, 120/73, Jurispr. 1973, p. 1471, punt 8.
363. Het Europese recht kan leiden tot het ontstaan van vorderingsrechten (materieel). Deze Unierechtelijke vorderingsrechten worden vooralsnog niet gekoppeld aan het ontstaan van Unierechtelijke rechtsvorderingen (processueel). Als men naar de Europese buitencontractuele aansprakelijkheid kijkt, ziet men dat het Europese recht het vooralsnog overlaat aan het recht van de lidstaten om dit processueel vorm te geven. Bijvoorbeeld in Courage overwoog het Hof dat het een aangelegenheid is van de interne rechtsorde van een lidstaat om procedureregels vast te stellen mits zij voldoen aan de vereisten van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid.1 Het nationale recht is op dit moment (nog) niet verplicht om nieuwe rechtsvorderingen te creëren ter effectuering van een Unierechtelijk vorderingsrecht indien de doeltreffendheid dat niet eist. In beginsel is een nationale rechtsvordering nodig om een Unierechtelijk vorderingsrecht geldend te maken.
De onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking zijn op dit moment geen van beide zo ver ingekleurd dat van een op Unierecht gebaseerd vorderingsrecht jegens lidstaten en/of particulieren kan worden gesproken wegens schending van het mededingingsrecht. Ten aanzien van de buitencontractuele aansprakelijkheid wegens schending van Unierecht kan mijns inziens wel van een Unierechtelijk vorderingsrecht worden gesproken.
364. Voor de op Unierecht gebaseerde buitencontractuele aansprakelijkheid betekent het bovenstaande dat justitiabelen zich naar het recht van Nederlandse afkomst moeten beroepen op artikel 6:162 BW (eventueel in samenhang met artikel 6:166 BW), willen zij hun recht op schadevergoeding effectueren.
In de aangenomen richtlijn schadevorderingen geldt een vermoeden van het bestaan van causaal verband bij schade die geleden wordt door een schending van het kartelverbod.2 Bovendien toetst het Hof bij een inbreuk op artikel 101 VWEU de nationale regels betreffende het vereiste van causaal verband aan het doeltreffendheidsbeginsel waardoor het Hof controle uitoefent op de toepassing van het vereiste van causaal verband in het geval van schending van het Europese (kartel)recht.3
Voor artikel 101 en 102 VWEU geldt dat de invulling van de onrechtmatigheid in enge zin en toerekening daarvan zijn gegeven aangezien een justitiabele een horizontaal werkende regel van Unierecht heeft geschonden (in dat geval is sprake van strijd met een wettelijke plicht in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW). Het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn schadevorderingen dat in werking zou moeten treden op 26 december 2016 bevat bovendien artikel 6:193m BW. Artikel 6:193m BW bepaalt dat een (rechts)persoon die een inbreuk maakt op artikel 101 of 102 VWEU onrechtmatig handelt jegens degene die door die inbreuk schade lijdt. Daarnaast moet de bestaande onrechtmatige daads-vordering uit artikel 6:162 BW in gevallen van schending van Europees mededingingsrecht aangepast worden door het relativiteitsvereiste, indien nodig, te vervangen door het in casu minder beperkende vereiste dat een regel is geschonden die rechten toekent aan particulieren.
Ten aanzien van staatssteun, artikel 107 en 108 VWEU, geldt dat een begunstigde van steun op grond van het Unierecht niet onrechtmatig handelt. Het door artikel 108 VWEU georganiseerde systeem van toezicht op en onderzoek van staatssteun legt namelijk geen specifieke verplichting op aan de steunontvanger.4 Het risico inzake het niet voldoen aan de materiële en formele vereisten van het Unierecht ligt in beginsel in de risicosfeer van de overheid. Daarom slaagt een actie uit ongerechtvaardigde verrijking in dit geval niet.
365. Het Unierecht beïnvloedt dus de toepassing van nationaal recht. Dit werkt ook de andere kant op: naar Nederlands recht is voor aansprakelijkheid (van de Nederlandse staat) op grond van artikel 6:162 BW een wetsschending voldoende voor het aannemen van een onrechtmatige daad (in enge zin). Een voldoende gekwalificeerde schending is dus niet noodzakelijk. Op grond van het gelijkwaardigheidsbeginsel mag bij schending van het Unierecht dan niet geëist worden dat de zwaardere voorwaarde wordt vervuld die inhoudt dat de betreffende schending voldoende gekwalificeerd is. De invulling van de buitencontractuele schadevergoedingsvordering gegrond op Unierecht is een duidelijk voorbeeld van de wisselwerking tussen Unierecht en nationaal recht.