Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/5.5.2.3
5.5.2.3 Nederlands recht – onverschuldigde betaling
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS577513:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
T.M., Parl. Gesch. boek 6, p. 819. Nemo auditur turpitudinem suam allegans betekent vrij vertaald dat degene die zelf ongeoorloofd heeft gehandeld, niet gehoord wordt door de rechter. Zie ook HR 28 juni 1991, NJ 1992/787, rov. 3.3.
HR 13 april 2001, NJ 2001/581, rov. 3.6 en T.M., Parl. Gesch. boek 6, p. 822. Indien artikel 6:211 BW wel van toepassing is, is ook de ‘pot verwijt de ketel’ spoedig van toepassing en komt de tegenvordering in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Indien de vordering wegens onverschuldigde betaling wordt ingesteld door degene die overtreding van het verbod heeft beoogd, kan de toewijzing van de vordering (in de bewoordingen van artikel 6:2 lid 2 BW) onaanvaardbaar zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Zie HR 28 juni 1991, NJ 1992/787, rov. 3.3, Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/425, Sieburgh 2004 inzake eenzijdige ongedaanmaking.
HvJ EG 20 september 2001, Courage/Crehan, C-453/99, Jurispr. 2001, p. I-6297.
Men moet daarbij in het oog houden dat de actie uit onrechtmatige daad geen rechtsgevolg is van de nietige rechtshandeling, maar van het gedrag van Courage. Zie subparagraaf 4.3.3.2.
255. Alstom stelt een vordering in tegen ABB uit onverschuldigde betaling. Zodra aan de vereisten voor een vordering uit onverschuldigde betaling is voldaan, ontstaan ongedaanmakingsverbintenissen op grond van artikel 6:203 BW. Zowel Alstom als ABB hebben zonder rechtsgrond gepresteerd omdat de kartelovereenkomst nietig is. Alstom is de afspraken nagekomen door zich te onthouden van verkoop op andermans ‘markt’ en het hanteren van minimumprijzen. Deze prestatie is niet ongedaan te maken en daarmee is ABB in beginsel op grond van artikel 6:210 lid 2 BWverplicht tot het vergoeden van de waarde van de prestatie van Alstom. Deze verplichting bestaat slechts voor zover een waardevergoeding redelijk is. Een uitzondering op deze verplichting tot waardevergoeding bestaat indien artikel 6:211 BW van toepassing is of indien de redelijkheid en billijkheid in de weg staat aan waardevergoeding. In Nederland geldt het adagium ‘nemo auditur turpitudinem suam allegans’ in beginsel niet bij de actie uit onverschuldigde betaling.1 Deze regel staat in dit geval niet in de weg aan de vordering van Alstom.
Artikel 6:211 lid 1 BW bepaalt in het geval van een nietige overeenkomst dat, indien de prestatie van A naar haar aard niet ongedaan kan worden gemaakt en niet op geld behoort te worden gewaardeerd, een ongedaanmakingsvordering van de wederpartij (B) eveneens niet kan slagen. In casu beoordeel ik een ongedaanmakingsvordering van Alstom. Alstom is in de door mij gegeven omschrijving van de inhoud van artikel 6:211 lid 1 BW de ‘wederpartij’. Daarom moet de vraag worden beantwoord of de prestatie van ABB behoort te worden omgezet in een waardevergoeding. Artikel 6:211 BW moet restrictief worden geïnterpreteerd. Waardering op geld is slechts dan onmogelijk indien dit als onoorbaar of stuitend wordt ervaren.2 Stuitend is bijvoorbeeld het omzetten van de waarde van een huurmoord in geld. In het onderhavige geval ligt de prestatie die op geld moet worden gewaardeerd in het nakomen van een overeenkomst door een niet-doen, dan wel het hanteren van een minimumprijs. Dit is niet stuitend of onoorbaar. Hoewel het sluiten van de overeenkomst in strijd is met de wet (artikel 101 VWEU), staat artikel 6:211BW niet in de weg aan waardering op geld van de prestatie van ABB. Via de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:2 lid 2 BW kan een ongedaanmaking toch worden geweigerd.3 Hiervan kent het Nederlandse recht nog geen voorbeelden. ABB kan ongedaanmaking weigeren op grond van artikel 6:2 BW. Alstom is immers vrijwillig een ‘verboden’ overeenkomst aangegaan en probeert hier nu van te profiteren, dit is onaanvaardbaar naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
256. Indien één van de twee partijen bij het kartel economisch zwakker is dan de andere partij, zoals bij Courage/Crehan, is de uitkomst van de casus anders.4 In die casus moest pubhouder Crehan, die een pachtovereenkomst had met bierbrouwer Courage, meer betalen voor zijn bier dan andere pubhouders zonder pachtovereenkomst. De pubhouder had geen keuze bij het sluiten van de overeenkomst. Het is onredelijk indien Crehan de te hoge prijs moet betalen, maar ook als hij niets hoeft te betalen.
Hij heeft het bier immers al verkocht. Hier is een genuanceerde aanpak nodig. Ik ga er in deze sectie gemakshalve vanuit dat de overeenkomst tussen Courage en Crehan nietig is. De levering van het bier kan niet ongedaan worden gemaakt. Indien Courage een vordering tot ongedaanmaking instelt jegens Crehan, is Crehan dus verplicht de waarde van de prestatie (het bier) te vergoeden naar redelijkheid op grond van 6:210 lid 2 BW. Indien Crehan reeds heeft betaald, kan hij het teveel betaalde terugvorderen op grond van artikel 6:203 BW. Hij hoeft immers slechts de redelijke waarde van het bier te betalen. Dit teveel betaalde is meestal moeilijk te bepalen, maar in dit geval is de redelijke prijs te achterhalen door te kijken naar wat bierbrouwers zonder pachtovereenkomst hebben betaald. Hetgeen Crehan meer heeft betaald, kan hij terugvorderen. Indien Crehan nog niets heeft betaald, zal hij zoals gemeld een redelijke prijs moeten betalen.Daarnaast kan hij winst misgelopen zijn doordat hij duurder bier moest verkopen. Crehan kan deze vordering tot schadevergoeding wegens het mislopen van winst baseren op de onrechtmatige daad indien de overeenkomst in haar geheel nietig is.5