Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht in het Nederlandse materiële strafrecht
Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/9.1:9.1 Inleiding
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/9.1
9.1 Inleiding
Documentgegevens:
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Aan het eind van ieder hoofdstuk zijn steeds de onderzoeksvragen ten aanzien van de in dat hoofdstuk centraal staande deelnorm beantwoord. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste punten die uit de hoofdstukken naar voren zijn gekomen kort gerecapituleerd, en worden de conclusies van het onderzoek gepresenteerd. De vragen die in het onderzoek centraal zijn gesteld, luidden:
Op welke wijze geven Europese en Nederlandse actoren invulling aan het legaliteitsbeginsel in het Europees strafrecht?
Achten de Europese wetgever en het Hof van Justitie zich gebonden aan het Europese legaliteitsbeginsel en zo ja, op welke wijze geven zij daaraan invulling?
Welke verplichtingen vloeien voort uit het Europese legaliteitsbeginsel voor de Nederlandse wetgever en rechter, en hoe begrenst en stuurt het Europese legaliteitsbeginsel de doorwerking van het Europees recht in het strafrecht?
Op welke wijze geven Nederlandse actoren vorm aan het Europese en Nederlandse legaliteitsbeginsel in de context van het Europees strafrecht?
Welke implicaties heeft de huidige invulling van het legaliteitsbeginsel voor rechtszekerheid en staatkundige machtsverdeling?
De beantwoording van de onderzoeksvragen geschiedt in paragraaf 9.2 tot en met 9.4. In schuingedrukte teksten worden de uit het onderzoek voortvloeiende conclusies zo bondig mogelijk samengevat, waarna steeds een toelichting, en vaak een nuancering volgt. In paragraaf 9.2 staat het antwoord op de eerste onderzoeksvraag centraal, de invulling die door de verschillende actoren wordt gegeven aan het legaliteitsbeginsel in de context van het Europees strafrecht. Deze paragraaf bevat een korte recapitulatie en analyse van het onderzoek dat is verricht ten behoeve van hoofdstuk 4 tot en met 8. Paragraaf 9.3 behandelt in de kern dezelfde vraag, maar dan op abstracter niveau. Vanaf die paragraaf wordt de structuur van de deelnormen losgelaten en op geaggregeerd niveau gekeken naar het legaliteitsbeginsel. De vraag is dan niet langer welke invulling de deelnormen krijgen, maar wat in het Europees recht worden beschouwd als de fundamenten van het legaliteitsbeginsel, of en hoe die fundamenten de doorwerking van Europees recht in het nationale recht begrenzen en, uiteindelijk, welke conceptie van het legaliteitsbeginsel dominant is in het Europees strafrecht. In paragraaf 9.4 ga ik op basis van de conclusies in paragraaf 9.2 en 9.3 in op de tweede onderzoeksvraag, de implicaties van de vormgeving van het Europees strafrecht voor rechtszekerheid en staatkundige machtsverdeling. In paragraaf 9.5 worden ten slotte enkele aanbevelingen geformuleerd voor de Europese en Nederlandse wetgever en rechter. In de diverse verschillende hoofdstukken zijn soms al meer concrete aanbevelingen gedaan, in dit hoofdstuk gaat het om meer algemene attitudes en werkwijzen die zouden kunnen bijdragen aan het beter realiseren van het legaliteitsbeginsel binnen de bestaande kaders. Het hoofdstuk wordt in paragraaf 9.6 afgerond met een korte slotbeschouwing, waarin wordt gereflecteerd op de bevindingen, de toekomst van het Europees strafrecht en op mogelijke richtingen voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek in het verlengde van het onderhavige.