Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:108 BW:Bezit of houderschap
Archief
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:108 BW
Bezit of houderschap
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Documentgegevens:
F.J.P. Lock, actueel t/m 08-06-2017
Actueel t/m
08-06-2017
Tijdvak
01-01-1992 tot: -
Auteur
F.J.P. Lock
Vindplaats
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:108 BW
Ingevolge art. 3:108 BW wordt de vraag of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten. Bezit en houderschap zijn dus niet een zuiver feitelijke situatie; de relatie waarin iemand tot een goed staat, wordt tot op zekere hoogte normatief beoordeeld1 en leent zich in zoverre dan ook niet voor bewijslevering. Het betreft een rechterlijke beoordeling hoe in het maatschappelijke verkeer de feitelijke situatie pleegt te worden opgevat. Er geldt daarbij een objectieve maatstaf.2 Wat zich wel voor bewijslevering leent zijn de uiterlijke feiten die bij de beoordeling of het goed naar verkeersopvatting voor zichzelf of voor een ander wordt gehouden een rol spelen. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moet worden genomen. Iemands innerlijke wil ten opzichte van het houden van het goed is niet doorslaggevend (daarop zal de bewijslevering zich dus niet hoeven te richten) behalve voor zover die wil in uiterlijke feiten tot uitdrukking komt.
Art. 3:108 BW vormt de inleiding tot art. 3:109-117 BW en roept op zichzelf geen vragen van stelplicht en bewijslast op. Op wie de stelplicht en bewijslast rusten dat aan de criteria voor houderschap of bezit is voldaan, meer in het bijzonder of sprake is van houden voor zichzelf of houden voor een ander, hangt ervan af in welk verband en met het oog op welke rechtsgevolgen op het zijn van houder of juist bezitter een beroep wordt gedaan. Verder hebben diverse wettelijke regels (art. 3:109 e.v. BW) invloed op de bewijspositie. Ik verwijs naar de commentaren bij die bepalingen.
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:108 BW
Bezit of houderschap
F.J.P. Lock, actueel t/m 08-06-2017
08-06-2017
01-01-1992 tot: -
F.J.P. Lock
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:108 BW
Goederenrecht / Eigendom, bezit en houderschap
Burgerlijk Wetboek Boek 3 artikel 108
Houden voor zichzelf of voor een ander
Ingevolge art. 3:108 BW wordt de vraag of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten. Bezit en houderschap zijn dus niet een zuiver feitelijke situatie; de relatie waarin iemand tot een goed staat, wordt tot op zekere hoogte normatief beoordeeld1 en leent zich in zoverre dan ook niet voor bewijslevering. Het betreft een rechterlijke beoordeling hoe in het maatschappelijke verkeer de feitelijke situatie pleegt te worden opgevat. Er geldt daarbij een objectieve maatstaf.2 Wat zich wel voor bewijslevering leent zijn de uiterlijke feiten die bij de beoordeling of het goed naar verkeersopvatting voor zichzelf of voor een ander wordt gehouden een rol spelen. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moet worden genomen. Iemands innerlijke wil ten opzichte van het houden van het goed is niet doorslaggevend (daarop zal de bewijslevering zich dus niet hoeven te richten) behalve voor zover die wil in uiterlijke feiten tot uitdrukking komt.
Art. 3:108 BW vormt de inleiding tot art. 3:109-117 BW en roept op zichzelf geen vragen van stelplicht en bewijslast op. Op wie de stelplicht en bewijslast rusten dat aan de criteria voor houderschap of bezit is voldaan, meer in het bijzonder of sprake is van houden voor zichzelf of houden voor een ander, hangt ervan af in welk verband en met het oog op welke rechtsgevolgen op het zijn van houder of juist bezitter een beroep wordt gedaan. Verder hebben diverse wettelijke regels (art. 3:109 e.v. BW) invloed op de bewijspositie. Ik verwijs naar de commentaren bij die bepalingen.
Voetnoten
1.
A.C. van Schaick, Rechtsgevolgen en functies van bezit en houderschap (Mon. Nieuw BW nr. A14) 2003/10.
2.
HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309, RvdW 2017/298 (Gemeente Heusden/erven M.).