Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht
Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/5.4.2.1:5.4.2.1 Inleiding
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/5.4.2.1
5.4.2.1 Inleiding
Documentgegevens:
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS575190:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Artikel 2 Verordening 1/2003. Ten aanzien van geschillen omtrent artikel 6 Mw bepaalt artikel 6 lid 4 Mw hetzelfde als artikel 2 Verordening 1/2003, namelijk dat de partij die een beroep doet op artikel 6 lid 3 MW moet bewijzen dat aan de vereisten van dat lid is voldaan.
Preambule 5 Verordening 1/2003.
Zie subparagraaf 2.2.1 en 2.2.2 betreffende de elementen van 101 en 102 VWEU die bewezen moeten worden.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
217. In deze subparagraaf ga ik in op de bewijslastverdeling en bewijsvergaring met betrekking tot de effectuering van een vorderingsrecht dat is ontstaan door een schending van artikel 101 of 102 VWEU bij de burgerlijke rechter. Ik beperk me hierbij tot vorderingen die een particulier, of een op gelijke voet als particulier handelende overheid, kan instellen. In de volgende subparagraaf behandel ik stand-alone acties versus follow-on acties. In de richtlijn schadevorderingen is een aantal bepalingen opgenomen omtrent bewijs. Daarom ga ik in deze subparagraaf vervolgens in op de richtlijn schadevorderingen. Een schadevergoedingsactie kan zowel een stand-alone actie als een follow-on vordering zijn.
De bewijslastverdeling in mededingingszaken is onder meer geregeld in Verordening 1/2003. Verordening 1/2003 bepaalt dat de bewijslast van een inbreuk op artikel 101 of 102 VWEU rust op de partij (of autoriteit) die de inbreuk aanvoert. Als een (gedaagde) onderneming zich beroept op artikel 101 1id3 VWEU, moet zij bewijzen dat aan de voorwaarden van deze bepaling is voldaan.1 De verordening doet geen afbreuk aan de nationale voorschriften inzake de bewijsstandaard of aan de plicht van de mededingingsautoriteit of de nationale rechter om de feiten vast te stellen mits zij verenigbaar zijn met de algemene beginselen van Unierecht.2
218. In Nederland geldt op grond van artikel 150 Rv dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast draagt van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Dit is in overeenstemming met artikel 2 van Verordening 1/2003: degene die stelt dat een inbreuk is gepleegd op artikel 101 of 102 VWEU, moet dat bewijzen.3