Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/6.2.3
6.2.3 Misbruik machtspositie, §§ 18-20 GWB – Missbrauch einer Marktbeherrschenden Stellung
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS579905:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Verordening 1/2003, considerans onder nr. 8 en artikel 3 lid 2, laatste zin. De hierin genoemde eenzijdige handelingen van ondernemingen verwijzen naar misbruik van een machtspositie.
Klees 2005, p. 73.
Vosch & Fritzsche 2013.
Bischke & Brack 2013. Zie de 2005-tekst van § 19 lid 3 (…)(3) [1] Es wird vermutet, daß ein Unternehmen marktbeherrschend ist, wenn es einen Marktanteil von mindestens einem Drittel hat.”
§ 18 lid 4 GWB: (…) (4) Es wird vermutet, dass ein Unternehmen marktbeherrschend ist, wenn es einen Marktanteil von mindestens 40 Prozent hat.”
HvJ EG 3 juli 1991, C-62/86, Akzo Chemie, Jurispr. 1991, p. I-3359, punt 60.
Duitsland maakt gebruik van de ‘deutsche Klausel’, zie subparagraaf 6.2.3, laatste alinea.
Bischke & Brack 2013.
285. Verordening 1/2003 geeft de lidstaten de ruimte om bij misbruik van een machtspositie strengere nationale mededingingswetten toe te passen dan de Europese regels.1 Deze uitzondering is voor een belangrijk deel het gevolg van de eisen die de Duitse delegatie heeft gesteld tijdens de onderhandelingen over Verordening 1/2003. Daarom wordt deze uitzondering ook wel de ‘deutsche Klausel’ genoemd. De uitzondering was van belang voor Duitsland omdat in dit land strengere regels worden toegepast met betrekking tot voorschriften betreffende het verbod op misbruik van een machtspositie.2
286. De achtste wijziging van het GWB in 2013 heeft veel veranderingen teweeggebracht in de regeling aangaande ondernemingen met een machtspositie. Zo is § 18 GWB ingevoegd en is de tekst van de andere artikelen vereenvoudigd.3 In § 18 van het GWB wordt omschreven wanneer een onderneming een machtspositie heeft. In § 19 komen de verboden gedragingen aan bod. In § 20 zijn enige regels neergelegd voor ondernemingen die een relatieve of overwegende marktmacht (relativer oder überlegender Marktmacht) hebben. Een dergelijke marktmacht bestaat in het bijzonder als andere ondernemingen afhankelijk zijn van de onderneming met de relatieve marktmacht. Een economische machtspositie is niet vereist. Ondernemingen met een relatieve of overwegende marktmacht mogen niet discrimineren of oneerlijke bezwaren opwerpen voor hun afnemers of leveranciers. Een vergelijkbare Europese bepaling als § 20 GWB ontbreekt.
§ 19 GWB luidt als volgt:
Die missbräuchliche Ausnutzung einer marktbeherrschenden Stellung durch ein oder mehrere Unternehmen ist verboten.
EinMissbrauch liegt insbesondere vor, wenn ein marktbeherrschendes Unternehmen als Anbieter oder Nachfrager einer bestimmten Art von Waren oder gewerblichen Leistungen
ein anderes Unternehmen unmittelbar oder mittelbar unbillig behindert oder ohne sachlich gerechtfertigten Grund unmittelbar oder mittelbar anders behandelt als gleichartige Unternehmen;
Entgelte oder sonstige Geschäftsbedingungen fordert, die von denjenigen abweichen, die sich bei wirksamem Wettbewerb mit hoher Wahrscheinlichkeit ergeben würden; hierbei sind insbesondere die Verhaltensweisen von Unternehmen auf vergleichbaren Märkten mit wirksamem Wettbewerb zu berücksichtigen;
ungünstigere Entgelte oder sonstige Geschäftsbedingungen fordert, als sie das marktbeherrschende Unternehmen selbst auf vergleichbaren Märkten von gleichartigen Abnehmern fordert, es sei denn, dass der Unterschied sachlich gerechtfertigt ist;
sich weigert, einem anderen Unternehmen gegen angemessenes Entgelt Zugang zu den eigenen Netzen oder anderen Infrastruktureinrichtungen zu gewähren, wenn es dem anderen Unternehmen aus rechtlichen oder tatsächlichen Gründen ohne die Mitbenutzung nicht möglich ist, auf dem vor- oder nachgelagerten Markt als Wettbewerber des marktbeherrschenden Unternehmens tätig zu werden; dies gilt nicht, wenn das marktbeherrschende Unternehmen nachweist, dass die Mitbenutzung aus betriebsbedingten oder sonstigen Gründen nicht möglich oder nicht zumutbar ist;
seine Marktstellung dazu ausnutzt, andere Unternehmen dazu aufzufordern oder zu veranlassen, ihm ohne sachlich gerechtfertigten Grund Vorteile zu gewähren.”
287. Het Duitse recht hanteerde tot de achtste wijziging van het GWB een vermoeden van een economische machtspositie als een onderneming een marktaandeel van ten minste één derde van de markt had.4 Tegenwoordig geldt dat vermoeden pas bij een marktaandeel van 40 procent. Dit is een weerlegbaar bewijsvermoeden.5 Het weerlegbare vermoeden van een economische machtspositie is niet alleen van belang bij het misbruik-leerstuk maar ook bij de concentratiecontrole. Ter vergelijking: het HvJ EU hanteert een vermoeden van een machtspositie in beginsel bij een marktaandeel van ten minste 50 procent.6 Dat het vermoeden van marktmacht in Duitsland al bij een lager marktaandeel wordt gehanteerd, is een voorbeeld van strengere nationale regels bij eenzijdige handelingen.7 Andere wijzigingen in de achtste aanpassing van de Duitse mededingingswet inzake misbruik van een machtspositie betreffen vooral tekstuele aanpassingen waardoor de tekst duidelijker zou zijn geworden.8