Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2019/1 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt
Artikel 21 Markers voor verzoeken om immuniteit tegen geldboeten
Geldend
Geldend vanaf 03-02-2019
- Bronpublicatie:
11-12-2018, PbEU 2019, L 11 (uitgifte: 14-01-2019, regelingnummer: 2019/1)
- Inwerkingtreding
03-02-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2018, PbEU 2019, L 11 (uitgifte: 14-01-2019, regelingnummer: 2019/1)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
Mededingingsrecht / Toezicht en handhaving
Bestuursrecht algemeen / Bestuursbevoegdheden
1.
De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen die een verzoek om immuniteit tegen geldboeten wensen in te dienen, op hun verzoek in eerste instantie desgewenst een plaats in de rij voor clementie krijgen toegewezen gedurende een per geval door de nationale mededingingsautoriteit te bepalen periode om de verzoeker in staat te stellen de noodzakelijke informatie en bewijzen te verzamelen om te voldoen aan de bewijsvoorwaarde voor immuniteit tegen geldboeten.
2.
De lidstaten zien erop toe dat de nationale mededingingsautoriteiten een discretionaire bevoegdheid hebben om al dan niet aan het verzoek overeenkomstig lid 1 gehoor te geven.
Een onderneming die een dergelijk verzoek indient, verschaft, voor zover beschikbaar, informatie aan de nationale mededingingsautoriteit, waaronder:
- a)
de naam en het adres van de verzoeker;
- b)
de punten van zorg die aanleiding hebben gegeven tot het verzoek;
- c)
de namen van alle andere ondernemingen die deelnemen of hebben deelgenomen aan het vermeende geheime kartel;
- d)
de betrokken producten en geografische gebieden;
- e)
de duur en de aard van het vermeende geheime kartelgedrag;
- f)
informatie over eerdere of mogelijke toekomstige clementieverzoeken die met betrekking tot het vermeende geheime kartel bij andere mededingingsautoriteiten of mededingingsautoriteiten van derde landen zijn of worden ingediend.
3.
De lidstaten zien erop toe dat alle informatie en bewijzen die de verzoeker binnen de in overeenstemming met lid 1 bepaalde termijn heeft verschaft, worden geacht te zijn ingediend op het tijdstip van het oorspronkelijke verzoek.
4.
De verzoeker kan overeenkomstig lid 1 een verzoek indienen in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat van de betrokken nationale mededingingsautoriteit of in een andere, bilateraal tussen de nationale mededingingsautoriteit en de verzoeker overeengekomen officiële taal van de Unie.
5.
De lidstaten mogen voor ondernemingen die een verzoek om vermindering van geldboeten willen indienen, ook voorzien in de mogelijkheid om in eerste instantie een plaats in de rij voor clementie aan te vragen.