Hierna: BADG.
HR, 13-12-2022, nr. 21/01295
ECLI:NL:HR:2022:1691
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-12-2022
- Zaaknummer
21/01295
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1691, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑12‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:984
ECLI:NL:PHR:2022:984, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1691
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed van cannabis en alcohol, art. 8 WVW 1994. Bloedonderzoek, waarborg van art. 16.1 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in verkeer. Bewijsklacht t.a.v. bestanddeel ‘onderzoek’ in de zin van art. 8 WVW 1994. Heeft hof miskend dat het voorschrift a.b.i. art. 16.1 BADG in dit verband tot het stelsel van strikte waarborgen behoort, waarvan niet-naleving tot bewijsuitsluiting dient te leiden? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01295
Datum 13 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 maart 2021, nummer 22-002394-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.G. Cantarella, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2022.
Conclusie 01‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Rijden onder invloed van cannabis en onderzoek ex art. 8 lid 5 WVW 1994. Het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat het voorschrift als bedoeld in art. 16, eerste lid, BADG in dit verband tot het stelsel van strikte waarborgen behoort, waarvan niet-naleving tot bewijsuitsluiting dient te leiden. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01295
Zitting 1 november 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
De verdachte is bij arrest van 15 maart 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens "overtreding van art. 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een taakstaf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Voorts is de verdachte voorwaardelijk de rijbevoegdheid ontzegd voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte heeft M.G. Cantarella, advocaat te 's‑Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
II. Het middel
3. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘onderzoek’ in de zin van art. 8 WVW 1994 niet kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, althans dat de bewezenverklaring, mede in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd, onvoldoende met redenen is omkleed, nu “de in artikel 16 lid 1 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer1.genoemde termijn van twee weken is overschreden terwijl deze termijn een strikte waarborg is”.
III. Bewezenverklaring, bewijsoverweging en verweer
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard, dat:
“hij op 19 oktober 2019 te Zoetermeer een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, in combinatie met een andere van deze aangewezen stoffen, te weten alcohol, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en alcohol 3,2 microgram THC per liter bloed en 0,78 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg, in elk geval telkens hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.”
5. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van rijden onder invloed d.d. 9 december 2019 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019292129-1, met SIN-stickers TAAZ6228NL en TAAZ6229NL. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas van de opsporingsambtenaar:
Op 19 oktober 2019 om 20:54 uur zag ik, verbalisant [verbalisant] , dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig personenauto, […], reed op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [a-straat] , te Zoetermeer.
Verdachte viel op door het rijden met verhoogde snelheid en het plegen van meerdere verkeersovertredingen.
Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften heb ik de bestuurder zijn voertuig doen stilhouden.
Ik heb op 19 oktober 2019 om 20:55 uur, de bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (voorlopig ademonderzoek).
Met medewerking van de bestuurder heb ik hem dit voorlopig ademonderzoek afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen ademtestapparaat.
Als resultaat van deze test zag ik dat het ademtestapparaat een alcoholindicatie aangaf van: A.
Het resultaat van de ademtest werd direct aan de verdachte meegedeeld. Dat resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Ik heb op 19 oktober 2019 om 20:58 uur, de bestuurder gevorderd mee te werken aan een speekseltest.
Met medewerking van de bestuurder heb ik hem de speekseltest afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen speekseltester. Als resultaat van deze test zag ik dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de volgende stof: cannabis (tetrahydrocannabinol).
Het resultaat van de speekseltest werd direct aan de verdachte meegedeeld. Dat resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Ik nam de volgende kenmerken waar bij de bestuurder:
Uiterlijk: slikken/lippen bevochtigen
wijd opengesperde ogen
Ogen : waterig/wazig
bloeddoorlopen
Gedrag: agressief, snel geïrriteerd.
De verdachte gaf mij op te zijn genaamd: […].
Ik vermoedde dat de verdachte naast alcoholhoudende drank, tevens onder invloed van een andere stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid Wegenverkeerswet 1994 verkeerde.
Dit bleek uit :
- de positieve uitslag van het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht;
- de positieve uitslag van de afgenomen speekseltest;
- de eerder vermelde kenmerken.
Op 19 oktober 2019 om 21:36 uur, heeft de arts […] in aanwezigheid van mij de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Ik heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer: TAAZ6228NL en SIN-sticker "Tegen Onderzoek" met het nummer TAAZ6229NL. De corresponderende Sporen Identificatie Nummers (SIN-stickers) zijn op dit proces-verbaal aangebracht.
Ik heb mij ervan vergewist, dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden zijn naar het Labor Mönchengladbach te Mönchengladbach.2.
2. Een geschrift, zijnde een rapport Alcohol en drugs in het verkeer, van Labor Mönchengladbach, opgemaakt op 25 november 2019 en ondertekend door […], apotheker-toxicoloog, Forensisch Toxicoloog NRGD. Dit rapport houdt onder meer in:
als relaas van deze deskundige:
Datum aanvraag : 19 oktober 2019
Naam bloedgever (geslacht) : […]
Geboortedatum : […]
Verbalisant : [verbalisant]
Sin nummer : omschrijving
TAAZ6228NL : Bloed van […]
TAAZ6229NL : Bloed van […], bestemd voor eventueel tegenonderzoek
[…]”
6. Voorts heeft het hof in de ‘aantekening mondeling arrest’ ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu niet is voldaan aan de onderzoekstermijn van twee weken, een en ander zoals bedoeld in artikel 16 van het Besluit alcohol en geneesmiddelen in het verkeer. Nu deze strikte waarborg van twee weken niet is nageleefd dient dit naar het oordeel van de raadsman te leiden tot bewijsuitsluiting van het onderzoeksresultaat. Subsidiair dient dit als een verweer ex artikel 359a Sv te worden aangemerkt.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de op 19 oktober 2019 bij de verdachte afgenomen bloedblokken op 23 oktober 2019 bij Labor Mönchengladbach zijn ontvangen.
Uit het rapport van Labor Mönchengladbach blijkt echter niet op welke datum daadwerkelijk onderzoek is verricht aan de bloedblokken, maar wel dat het onderzoeksrapport uiteindelijk op 25 november 2019 is opgesteld en ondertekend. Uitgaande van die datum zou de termijn met maximaal drie weken zijn overschreden.
Vervolgens dient de vraag te worden gesteld of de onderzoekstermijn van twee weken, zoals bedoeld in artikel 16 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, een zodanige strikte waarborg betreft.
Naar het oordeel van het hof betreft dit geen strikte waarborg, aangezien de overschrijding van deze termijn de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat niet aantast. Het hof is wel van oordeel dat de overschrijding van de onderzoekstermijn een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert, maar volstaat met de constatering hiervan. Immers, niet is aangevoerd welk concreet belang van de verdachte hierdoor is geschaad en welk nadeel de verdachte hiervan heeft ondervonden, waarbij hef hof overweegt dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet kan worden vastgesteld niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Van bewijsuitsluiting zoals betoogd door de verdediging kan dan ook geen sprake zijn. Het verweer wordt verworpen.”
7. De raadsman van de verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep het woord tot verdediging gevoerd en vrijspraak bepleit. Daarover is het volgende in het zittings-verbaal gerelateerd:
“De raadsman voert daartoe aan dat niet is voldaan aan de onderzoekstermijn van twee weken, een en ander zoals bedoeld in artikel 16 van het Besluit alcohol en geneesmiddelen in het verkeer. Nu deze strikte waarborg van twee weken niet is nageleefd dient dit naar het oordeel van de raadsman te leiden tot bewijsuitsluiting van het onderzoeksresultaat. Subsidiair dient dit als een verweer ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) te worden aangemerkt.”
IV. Juridisch kader
8. De tenlastelegging is toegesneden op art. 8, vijfde lid, WVW 1994. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging (en bewezenverklaring) voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat bestanddeel in die bepaling heeft.
9. Art. 8, vijfde lid, WVW 1994 bepaalt:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.”
10. Ten tijde van het tenlastegelegde feit luidde art. 16, eerste lid, BADG:
“De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid, verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. De methode die hij voor het bloedonderzoek hanteert, voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.”
11. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van een ‘onderzoek’ als bedoeld in art. 8, vijfde lid, WVW 1994 slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten heeft omringd.3.In zijn arrest van 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567, NJ 2022/239, m.nt. Vellinga heeft de Hoge Raad de vraag of art. 16, eerste lid, BADG tot het stelsel van strikte waarborgen behoort als volgt beantwoord:
“Betreffen artikel 15, aanhef en onder a, en artikel 16 lid 1 Besluit strikte waarborgen?
[…]
Ook het in artikel 16 lid 1 Besluit neergelegde voorschrift dat het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed wordt verricht, behoort niet tot de in 2.5.1 bedoelde strikte waarborgen. De onder 2.3.3 weergegeven toelichting bij het Besluit wijst er immers niet op dat dit voorschrift in verband staat met de betrouwbaarheid van de resultaten van het bloedonderzoek. Ook uit het stelsel van het Besluit volgt dat na deze termijn van twee weken nog bloedonderzoek kan worden verricht. Zo kunnen het aanvullend bloedonderzoek als bedoeld in artikel 18 Besluit en het tegenonderzoek als bedoeld in artikel 19 Besluit ook na het verstrijken van de in artikel 16 lid 1 Besluit genoemde termijn nog worden verricht.
2.7.3
Als de voorschriften van artikel 15, aanhef en onder a, Besluit en/of artikel 16 lid 1 Besluit niet worden nageleefd, heeft dat dus op zichzelf geen gevolgen voor het bewijs van het in artikel 8 lid 5 WVW 1994 voorkomende bestanddeel ‘onderzoek’. Artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering vormt dan het toetsingskader voor de beantwoording van de vraag of aan het verzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg.”
V. Bespreking van het middel
12. Aan het middel ligt ten grondslag de stelling dat het voorschrift als bedoeld in art. 16, eerste lid, BADG in dit verband tot het stelsel van strikte waarborgen behoort, waarvan niet-naleving tot bewijsuitsluiting4.dient te leiden.
13. Uit het vorengenoemde arrest van de Hoge Raad volgt dat die stelling onjuist is. Niet-naleving van het voorschrift van art. 16, eerste lid, BADG leidt niet tot bewijsuitsluiting en staat derhalve niet in de weg aan bewezenverklaring van het bestanddeel ‘onderzoek’ in de zin van art. 8, vijfde lid, WVW 1994. Wel kan de rechter via de weg van art. 359a Sv toetsen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan het verzuim en, zo ja, welk rechtsgevolg. In het onderhavige geval heeft het hof deze toets aangelegd en uiteindelijk volstaan met de constatering van het vormverzuim zonder daaraan enig rechtsgevolg te verbinden. Dit oordeel behoeft hier geen nadere bespreking, omdat het middel daar niet over klaagt.
14. Gelet op het voorgaande acht ik de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘onderzoek’ als bedoeld in art. 8, vijfde lid, WVW 1994 voldoende met redenen omkleed.
VI. Slotsom
15. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑11‑2022
Ik heb het eerste bewijsmiddel als achtergrondinformatie opgenomen. Strikt genomen is dit bewijsmiddel voor de beoordeling van het cassatiemiddel niet van betekenis.
Zie: HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567, NJ 2022/239, m.nt. Vellinga; HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684; HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952.
De steller van het middel spreekt van vrijspraak.