Vgl. HR 26 november 1996, NJ 1997, 279 en HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317,m. nt. Sch, rov. 3.38.
HR, 06-07-2010, nr. 08/03690
ECLI:NL:HR:2010:BM5086
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-07-2010
- Zaaknummer
08/03690
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BM5086
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM5086, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑07‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM5086
ECLI:NL:PHR:2010:BM5086, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM5086
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Aanwezigheidsrecht. De HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AD5163. Uit de stukken kan niet blijken dat de appeldagvaarding aan het in de appelakte vermelde adres is toegezonden. Dit brengt mee dat het Hof heeft verzuimd blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ttz. te schorsen om verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de tz. tegenwoordig te zijn. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ttz. in hb en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
6 juli 2010
Strafkamer
nr. 08/03690
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juni 2008, nummer 23/004972-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is door de verdachte ingesteld. Namens deze heeft mr. J.M.M. Heilbron, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof de zaak ten onrechte buiten aanwezigheid van de verdachte heeft afgedaan.
2.2. Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i) een appelakte van 2 augustus 2007 die als adres van de verdachte vermeldt: [a-straat 1] te [plaats];
(ii) een aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2008 gehecht GBA-overzicht van 28 maart 2008 dat vermeldt dat de verdachte vanaf 12 juli 2007 ingeschreven staat op het adres [b-straat 1] te [plaats];
(iii) een aan dat dubbel gehechte akte van uitreiking die inhoudt dat die dagvaarding is uitgereikt op de wijze als voorzien in art. 588, derde lid aanhef en onder c, Sv nadat op het onder (ii) genoemde adres niemand was aangetroffen;
(iv) het proces-verbaal van genoemde terechtzitting waaruit blijkt dat de verdachte aldaar niet is verschenen en dat de aanwezige raadsvrouwe niet uitdrukkelijk op de voet van art. 279 Sv was gemachtigd tot verdediging van de verdachte.
2.3. Indien door of namens de verdachte bij het instellen van hoger beroep in de appelakte een ander adres is opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de appeldagvaarding weliswaar volgens de wettelijke voorschriften met inachtneming van het adres waar de verdachte als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens aan de verdachte is betekend, maar deze hem niet tevens aan dat in de appelakte vermelde adres is toegezonden, kan de rechter die de zaak in hoger beroep behandelt niet op de enkele grond dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.38 onder a).
2.4. Uit de stukken kan niet blijken dat de appeldagvaarding aan het in de appelakte vermelde adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Dit brengt mee dat het Hof heeft verzuimd blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
2.5. Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 6 juli 2010.
Conclusie 18‑05‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is op 3 juni 2008 door het Gerechtshof te Amsterdam bij verstek veroordeeld tot straf als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.M.M. Heilbron, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Nu uit de op voet van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding is gezonden aan het in de appelakte vermelde adres — van welk adres niet is vastgesteld of uit de gedingstukken blijkt dat dit ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep reeds achterhaald was — slaagt het middel.1.
4.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑05‑2010