NJB 2018/372:Bestanddeel ‘een kind over wie hij het gezag uitoefent’ en ‘een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin’ art. 304 aanhef en onder 1° Sr: met deze bestanddelen is het toepassingsbereik van voormelde bepaling uitgebreid tot gevallen van kindermishandeling in huiselijk verband zonder dat sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen de schuldige en het kind. Hierbij is aansluiting gezocht bij de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, die in art. 1:247 lid 2 BW worden verbonden aan de uitoefening van ouderlijk gezag over minderjarigen, alsmede bij de van overeenkomstige toepassing verklaring van dit voorschrift in art. 1:248 BW in relatie tot onder meer degene die een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem gezag over die minderjarige toekomt. Gelet daarop kan onder ‘een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin’ niet een meerderjarig kind worden verstaan. Begrijpelijkheid van de motivering tot oplegging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege art. 37a lid 1 Sr: in casu kon het hof tot oplegging daarvan komen in relatie tot een veroordeling ingevolge art. 304 Sr, mede erop gelet dat: 1. de verdachte meermalen gedurende een langere periode grof en heftig geweld heeft uitgeoefend tegen het – in verband met haar verstandelijke beperking mede van zijn zorg afhankelijke – slachtoffer en dat deze mishandelingen de dood van het jonge en kwetsbare slachtoffer hebben veroorzaakt; 2. de opgelegde gevangenisstraf korter is dan de maximale straf die het hof kon opleggen voor de bewezenverklaarde feiten, ook als geen rekening wordt gehouden met de ten onrechte aangenomen strafverzwarende omstandigheid van art. 304 aanhef en onder 1° Sr; terwijl 3. het het hof vrijstond bij de strafoplegging te betrekken de bijzondere verantwoordelijkheid van de verdachte jegens het slachtoffer in verband met voornoemde afhankelijkheid van de zorg van onder meer de verdachte