Het bestreden arrest, p. 1, vermeldt het volgende: “Op verzoek van de raadsman van de veroordeelde en omdat ook overigens niet was gebleken van enig rechtens te respecteren belang bij voortzetting van de behandeling in hoger beroep, is de veroordeelde bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het gewezen vonnis in de strafzaak.”
HR, 09-01-2024, nr. 22/00155 P
ECLI:NL:HR:2024:1
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-01-2024
- Zaaknummer
22/00155 P
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:1, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑01‑2024; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:3887
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1057
ECLI:NL:PHR:2023:1057, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 28‑11‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0003
Uitspraak 09‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit hennepteelt. Toerekening w.v.v. aan betrokkene. Heeft hof verzuimd w.v.v. pondsgewijs te verdelen over betrokkene en zijn mededader, zoals hof volgens zijn overwegingen wilde doen? Volgens zijn overwegingen heeft hof geoordeeld dat totaal w.v.v. pondspondsgewijs over betrokkene en zijn mededader zal worden verdeeld. Daarin ligt als oordeel van hof besloten dat van totaal w.v.v. van € 48.113 w.v.v. dat betrokkene heeft verkregen, wordt geschat op € 24.056. Gelet daarop moet worden aangenomen dat hof als gevolg van kennelijke misslag het totale w.v.v. uitsluitend aan betrokkene heeft toegerekend. HR zal zaak zelf afdoen door bedrag van geschat w.v.v. te verminderen tot € 24.056. Bij vaststelling van betalingsverplichting zal HR ook acht slaan op de door hof toegepaste matiging van betalingsverplichting met 10% i.v.m. overschrijding van redelijke termijn in hoger beroep. HR merkt op dat kennelijke misslag als deze zich bij uitstek leent voor herstel door hof zelf. Het gaat immers om onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door rechters die op zaak hebben gezeten overeenkomstig HR:2010:BJ7243 en HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient voorkeur, omdat daardoor op korte termijn en op eenvoudige wijze ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan over voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Wanneer in zo’n geval zekerheidshalve (naast het doen van het verzoek om een herstelarrest) ook cassatieberoep is ingesteld, kan dat beroep worden ingetrokken zodra herstelarrest is gewezen. HR vermindert schatting w.v.v. en opgelegde betalingsverplichting. CAG (strekking): vermindering opgelegde betalingsverplichtingen.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00155 P
Datum 9 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2022, nummer 23-001033-19, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het aan de staat te betalen bedrag, tot halvering en verdere vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel niet pondspondsgewijs heeft verdeeld over de betrokkene en zijn mededader, zoals het hof volgens zijn overwegingen wilde doen.
2.2.1
De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
“Grondslag van de ontneming en schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(...)
Het standpunt dat de veroordeelde in zijn geheel geen voordeel heeft gehad uit de hennepkwekerij dan wel dat hij slechts 25% van de opbrengst zou hebben ontvangen, acht het hof niet geloofwaardig. (...) Gelet op onder meer de periode dat de veroordeelde in detentie heeft verbleven, acht het hof het wel aannemelijk dat ten minste één ander persoon betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en dat niet de gehele opbrengst van de hennepkwekerij aan de veroordeelde is toegekomen. Anders dan de raadsman heeft betoogd gaat het hof uit van één mededader. Bij gebrek aan concrete andersluidende aanknopingspunten gaat het hof uit van een pondspondsgewijze verdeling. Om die reden zal het hof 50% van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de kwekerij aan de veroordeelde toerekenen.
(...)
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst in kweekruimte 1 bedraagt € 6.275,04 (€ 6.886.44 - € 611,40).
(...)
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst in kweekruimte 2 bedraagt € 17.781,81 (€ 19.423,67 - € 1.641,86).
(...)
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het door de veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst voor de twee kweekruimtes gezamenlijk wordt geschat op € 24.056,85. Voor twee oogsten wordt het voordeel dus geschat op (afgerond) € 48.113,00 (€ 24.056,85 x 2).
Verplichting tot betaling aan de Staat
Het vonnis in de ontnemingszaak is gewezen op 14 maart 2019 en op 18 maart 2019 is door de verdediging hoger beroep ingesteld. Tussen het instellen van het hoger beroep en de datum waarop in deze zaak uitspraak zal worden gedaan zijn dan ook bijna twee jaren en tien maanden verlopen. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie is sprake van een overschrijding van bijna tien maanden in hoger beroep, met name door een forse overschrijding van de inzendtermijn. Gelet hierop zal de betalingsverplichting worden gematigd met 10%.
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van (afgerond) € 43.301,00.
Van andere feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan de hiervoor vastgestelde hoogte van de betalingsverplichting is niet gebleken.”
2.2.2
Verder houdt de bestreden uitspraak als beslissing van het hof onder meer in:
“Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 48.113,00 (achtenveertigduizend honderdendertien euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 43.301,00 (drieënveertigduizend driehonderdenéén euro).”
2.3.1
Volgens zijn hiervoor weergegeven overwegingen heeft het hof geoordeeld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs over de betrokkene en zijn mededader zal worden verdeeld. Daarin ligt als oordeel van het hof besloten dat van het totale wederrechtelijke voordeel van € 48.113 het wederrechtelijke voordeel dat de betrokkene heeft verkregen, wordt geschat op € 24.056. Gelet daarop moet worden aangenomen dat het hof als gevolg van een kennelijke misslag het totale wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend aan de betrokkene heeft toegerekend. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
2.3.2
De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen door het bedrag van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te verminderen tot € 24.056. Bij de vaststelling van de betalingsverplichting zal de Hoge Raad ook acht slaan op de door het hof toegepaste matiging van de betalingsverplichting met tien procent in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
2.4
Opmerking verdient nog dat een kennelijke misslag als deze zich bij uitstek leent voor herstel door het hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechters die op de zaak hebben gezeten overeenkomstig de beslissingen van de Hoge Raad in de arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor op korte termijn en op een eenvoudige wijze ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan over de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Wanneer in zo’n geval zekerheidshalve – naast het doen van het verzoek om een herstelarrest – ook cassatieberoep is ingesteld, kan dat beroep worden ingetrokken zodra het herstelarrest is gewezen.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot verdere vermindering van de betalingsverplichting.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting;
- vermindert het bedrag van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in die zin dat de hoogte daarvan € 24.056 bedraagt;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 20.570 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2024.
Conclusie 28‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Profijtontneming. Hof overweegt het voordeel pondspondsgewijs te zullen toerekenen aan de betrokkene en een mededader, maar laat zulks achterwege. Slagende klacht over deze ongerijmdheid. Conclusie strekt tot vermindering van de betalingsverplichting.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/00155 P
Zitting 28 november 2023
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de betrokkene
Inleiding
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 11 januari 2022 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 48.113,- en de betrokkene ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van € 43.301,-, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
De zaak: samenvatting
3. De betrokkene is bij – inmiddels onherroepelijk1.– vonnis van de politierechter van 14 maart 2019 veroordeeld ter zake van
– het plegen dan wel medeplegen van het opzettelijk telen dan wel aanwezig hebben van ongeveer 194 hennepplanten op 2 maart 2017;
– diefstal van elektriciteit in de periode van 9 september 2016 tot en met 2 maart 2017.2.
In deze ontnemingsprocedure is een schatting gemaakt van de opbrengst van twee hennepoogsten. Daarbij heeft het hof de energiekosten niet in aanmerking genomen op de grond dat de betrokkene die (nog) niet aan Liander heeft vergoed.
Het eerste middel
4. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte het wederrechtelijk verkregen voordeel in zijn geheel aan de betrokkene heeft toegerekend en de betalingsverplichting niet pondspondsgewijs heeft verdeeld tussen de betrokkene en een andere persoon.
De voordeelberekening
5. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt berekend (arrest p. 2-5, onderstrepingen mijnerzijds, met weglating van voetnoten):
“Grondslag van de ontneming en schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(…).
Oordeel van het hof
Op 2 maart 2017 werd in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met twee kweekruimtes. De woning werd met ingang van 9 januari 2016 tot in ieder geval het moment van het aantreffen van de kwekerij op 2 maart 201 7 gehuurd door de veroordeelde.
Grondslag van de ontnemingsvordering en aantal oogsten
Uit het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij op 9 januari 2018 ondertekend door [betrokkene 1] (hierna: het Rapport) volgt dat in de aangetroffen hennepkwekerij omstandigheden zijn aangetroffen die duiden op een of meerdere opbrengsten uit de exploitatie van de op 2 maart 2017 aangetroffen hennepkwekerij. Aangetroffen indicatoren zijn onder meer:
- hennepresten op de vloer, op de trap naar de overloop en in een open schoenendoos in de woonkamer;
- vuilniszakken gevuld met potgrond waarbij in de potgrond wortel- en steelresten van hennepplanten zijn aangetroffen;
- stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, de aanwezige elektra, afvoerbuizen van de ventilatie, de ventilatoren en de schoepen (het hof begrijpt: schelpen) van de slakkenhuizen;
- een vervuild koolstoffilterdoek, waarbij op plaatsen waar deze was bevestigd het doek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek;
- lege verpakkingen van groei- en bloeimiddelen;
- droognetten met daarop hennepresten;
- scharen met daarop resten van hennep en hennephars;
- strijkzakken en een strijkbout waarvan de zool vervuld was door een op gesmolten plastic lijkende substantie;
- het kunststoffolie in de kweekruimte was zwaar verontreinigd met potgrond en resten van groei- en bloeimiddelen en op de dompelpomp, waterslangen en maatbekers zaten aanslagresten van groei- en bloeimiddelen;
- op de kwekerij aangetroffen elektriciteitssnoeren en slakkenhuizen stonden productiedata gelegen in de periode september 2015 tot en met januari 2016.
Daarnaast heeft de politierechter in de strafzaak bewezenverklaard dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit in de periode 9 september 2016 tot en met 2 maart 2017 en is aannemelijk dat deze diefstal te maken heeft met de hennepkwekerij in de woning. Immers, bij hennepkwekerijen gebeurt het vaak dat stroom op illegale wijze wordt verkregen vanwege het hoge verbruik dat de hennepteelt teweegbrengt.
Gelet op voornoemde indicatoren en constateringen, is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde voorafgaand aan de in de strafzaak bewezenverklaarde datum, een ander strafbaar feit heeft begaan dan bewezen is verklaard, te weten het telen van hennep in een periode voorafgaand aan 2 maart 2017 en dat deze teelt heeft geleid tot twee eerdere oogsten. Daarbij heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de productiedata op de elektriciteitssnoeren en slakkenhuizen en de onherroepelijke veroordeling voor diefstal van elektriciteit in de periode van 9 september 2016 tot 2 maart 2017. Het uitgangspunt is daarbij dat een gemiddelde kweekcyclus tien weken per oogst bedraagt.
Het standpunt dat de veroordeelde in zijn geheel geen voordeel heeft gehad uit de hennepkwekerij dan wel dat hij slechts 25% van de opbrengst zou hebben ontvangen, acht het hof niet geloofwaardig. Daartoe heeft de verdediging onvoldoende onderbouwing gegeven. Op de beelden van de observatiecamera is daarentegen te zien dat de veroordeelde hennepgerelateerde goederen de woning uitdraagt. Bovendien heeft de veroordeelde in de periode voorafgaand aan het ontdekken van de hennepkwekerij een bedrag van in totaal € 20.072,00 contant op zijn bankrekening gestort terwijl zijn inkomsten in die periode € 6.289,33 bedroegen. Gelet op onder meer de periode dat de veroordeelde in detentie heeft verbleven, acht het hof het wel aannemelijk dat tenminste één ander persoon betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en dat niet de gehele opbrengst van de hennepkwekerij aan de veroordeelde is toegekomen. Anders dan de raadsman heeft betoogd gaat het hof uit van één mededader.
Bij gebrek aan concrete andersluidende aanknopingspunten gaat het hof uit van een ponds-pondsgewijze verdeling. Om die reden zal het hof 50% van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de kwekerij aan de veroordeelde toerekenen.
Kweekruimte 1 - bruto opbrengst
In de kweekruimte 1 werden geen planten meer aangetroffen. Op grond van het rapport van het functioneel parket afpakken wordt daarom uitgegaan van 15 planten per m2. De oppervlakte van de kweekruime was 4 m2, hetgeen betekent dat er in totaal 60 hennepplanten stonden in deze kweekruimte.
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport 60 x 2 8,2 gram = 1.692,00 gram = 1,692 kilogram.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Het hof volgt daarom het BOOM-rapport op dit punt en gaat uit van een geldelijke opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan: 1.692 kilogram x € 4.070,00 = € 6.886,44.
Kweekruimte 1 - kosten
Het hof acht aannemelijk dat de veroordeelde ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De in mindering te brengen kosten voor per oogst zijn als volgt:
- afschrijvingskosten € 150,00
- hennepstekken € 228,60
- variabele kosten € 232,80
Totaal € 611,40
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst in kweekruimte 1 bedraagt € 6.275,04 (€ 6.886.44 – € 611,40).
Kweekruimte 2 - bruto opbrengst
In de kweekruimte 2 stonden in totaal 194 hennepplanten. De oppervlakte van de kweekruime was 9 m2, hetgeen betekent dat er 22 hennepplanten per m2 stonden. De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport 194 x 24,6 gram = 4.772,4 gram = 4,7724 kilogram. De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Het hof volgt daarom het BOOM-rapport op dit punt en gaat uit van een geldelijke opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan: 4,7724 kilogram x € 4.070,00 = € 19.423,67.
Kweekruimte 2 - kosten
Het hof acht aannemelijk dat de veroordeelde ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De in mindering te brengen kosten voor per oogst zijn als volgt:
- afschrijvingskosten € 150,00
- hennepstekken € 739,14
- variabele kosten € 752,72
Totaal € 1.641,86
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst in kweekruimte 2 bedraagt € 17.781,81 (€ 19.423,67 – € 1.641,86).
Vordering benadeelde partij Liander
Conform het bepaalde in artikel 36e, negende lid, Sr worden bij de bepaling van de omvang waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht voor zover deze zijn voldaan. Nu de veroordeelde ter zitting heeft verklaard dat de vordering van de benadeelde partij nog niet is voldaan, zal het hof dit bedrag niet in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het door de veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst voor de twee kweekruimtes gezamenlijk wordt geschat op € 24.056,85. Voor twee oogsten wordt het voordeel dus geschat op (afgerond) € 48.113,00 (€ 24.056,85 x 2).
Verplichting tot betaling aan de Staat
Het vonnis in de ontnemingszaak is gewezen op 14 maart 2019 en op 18 maart 2019 is door de verdediging hoger beroep ingesteld. Tussen het instellen van het hoger beroep en de datum waarop in deze zaak uitspraak zal worden gedaan zijn dan ook bijna twee jaren en tien maanden verlopen. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie is sprake van een overschrijding van bijna tien maanden in hoger beroep, met name door een forse overschrijding van de inzendtermijn. Gelet hierop zal de betalingsverplichting worden gematigd met 10%.
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van (afgerond) € 43.301,00.
Van andere feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan de hiervoor vastgestelde hoogte van de betalingsverplichting is niet gebleken.”
De bespreking van het middel
6. Het voorgaande wijst uit dat het hof de totale opbrengt van twee oogsten in de hennepkwekerij als wederrechtelijk voordeel aan de betrokkene heeft toegerekend en dat het hof geen reden ziet voor vermindering van de betalingsverplichting, terwijl het hof tevens heeft overwogen dat ten minste één andere persoon betrokken is geweest bij de hennepkwekerij, dat het hof bij gebrek aan concrete andersluidende aanknopingspunten uitgaat van een pondspondsgewijze verdeling, en dat het hof om die reden 50% van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de kwekerij aan de betrokkene zal toerekenen. De steller van het middel wijst terecht op deze ongerijmdheid.
7. Het eerste middel is terecht voorgesteld.3.
Het tweede middel
8. Het tweede middel klaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
9. Op 14 januari 2022 is namens de betrokkene beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 28 februari 2023 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van het aan de staat te betalen bedrag.
Slotsom
10. Beide middelen zijn terecht voorgesteld.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.4.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het aan de staat te betalen bedrag. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan halveren en daarna nog eens verminderen. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑11‑2023
Overgenomen van het bestreden arrest, p. 1.
Wellicht had deze misslag zich geleend voor een herstelarrest. Vgl. HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1877.Ik geef de Hoge Raad hieronder in overweging de betalingsverplichting zelf te halveren.
Evan uitgaande dat de Hoge Raad uitspraak zal doen voor donderdag 14 januari 2024.