ABRvS, 13-11-2019, nr. 201808017/1/A3
ECLI:NL:RVS:2019:3813
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-11-2019
- Zaaknummer
201808017/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:3813, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑11‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2018:10064, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 13‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 juni 2016 heeft het Erasmus MC naar aanleiding van op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) gebaseerde verzoeken van [verzoeker] documenten geschoond en openbaar gemaakt.
201808017/1/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van bestuur van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam (hierna: het Erasmus MC),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2018 in zaak nr. 17/3840 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het Erasmus MC.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2016 heeft het Erasmus MC naar aanleiding van op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) gebaseerde verzoeken van [verzoeker] documenten geschoond en openbaar gemaakt.
Bij besluit van 20 juli 2017 heeft het Erasmus MC het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 juli 2017 vernietigd en bepaald dat het Erasmus MC met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar moet nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Erasmus MC hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het Erasmus MC heeft nadere stukken ingediend.
[verzoeker] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2019, waar het Erasmus MC, vertegenwoordigd door mr. E. Dans, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigde], en [verzoeker], bijgestaan door mr. H. van Drunen, rechtsbijstandverlener te Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen uit de Awb, de Wob, de Wet op de dierproeven (hierna de Wod), zoals die luidde op 17 december 2014 en zoals die luidt sinds 18 december 2014, de per 18 december 2014 vervallen Dierproevenregeling en de op 18 december 2014 in werking getreden Dierproevenregeling 2014 zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. Bij Wob-verzoek van 13 april 2015 heeft [verzoeker] het Erasmus MC gevraagd documenten en digitale beelden van experimenten met apen van 2010 tot en met de datum van dit verzoek openbaar te maken. Bij Wob-verzoek van 10 mei 2016 heeft [verzoeker] het Erasmus MC gevraagd om alle versies van bij het Erasmus MC aanwezige documenten, waaronder onderzoekvoorstellen, adviezen, protocollen en verslagen, met betrekking tot experimenten met apen over de periode van 1 januari 2011 tot en met de datum van dit verzoek openbaar te maken.
Het besluit van 20 juli 2017
3. Bij besluit van 20 juli 2017 heeft het Erasmus MC het besluit van 27 juni 2016 gehandhaafd. Het Erasmus MC heeft zich op het standpunt gesteld dat de Wob-verzoeken zien op 25 onderzoekdossiers en heeft de bij die dossiers behorende adviezen van de dierexperimentencommissie (hierna: dec) gedeeltelijk openbaar gemaakt. Tevens heeft het Erasmus MC overzichten van de uitgevoerde dierproeven overgelegd. Het Erasmus MC heeft de niet openbaar gemaakte passages uit de dec-adviezen onleesbaar gemaakt met toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e, f en g. Voor zover de tevens bij die onderzoekdossiers behorende onderzoeksplannen meer informatie bevatten dan de dec-adviezen, betreft het informatie waarop de weigeringsgronden van de Wob van toepassing zijn. Onder verwijzing naar artikel 7, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob heeft het Erasmus MC zich op het standpunt gesteld dat aan de Wob-verzoeken is voldaan en dat het verstekken van de onderzoeksplannen redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd, omdat de schoning van de onderzoeksplannen veel tijd zou vergen, terwijl openbaarmaking van de geschoonde onderzoeksplannen niet zou bijdragen aan de informatieverstrekking. Onder het Erasmus MC berust geen beeldmateriaal, aldus het Erasmus MC.
De aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft het besluit van 20 juli 2017 vernietigd, omdat het Erasmus MC ten onrechte niet per dec-advies of onderdeel daarvan heeft gemotiveerd op welke grond openbaarmaking van passages achterwege is gelaten. In de omstandigheid dat het Erasmus MC bij brief van 30 maart 2018 alsnog per dec-advies en per passage kenbaar heeft gemaakt welke weigeringsgronden zich tegen openbaarmaking verzetten, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De rechtbank heeft vervolgens onderzocht of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en daarbij het volgende overwogen. Het Erasmus MC kan niet worden gevolgd in zijn eerst in beroep ingenomen standpunt dat de Wob-verzoeken reeds hadden moeten worden afgewezen omdat de Wod, zoals die luidt sinds 18 december 2014, en de op die datum in werking getreden Dierproevenregeling 2014 een uitputtende openbaarmakingsregeling bevat die aan de Wob derogeert. Voorts kan het Erasmus MC evenmin worden gevolgd in zijn eerst in beroep ingenomen standpunt dat openbaarmaking van de met de Wob-verzoeken opgevraagde informatie, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1498, wegens de risico's als gevolg van dierenrechtenactivisme, met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob had kunnen worden geweigerd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [verzoeker] heeft beoogd de aan de dec-adviezen ten grondslag liggende onderzoeksplannen te verkrijgen en dat de inhoud van de dec-adviezen daarmee niet geheel overeenkomt. Gelet daarop heeft het Erasmus MC niet kunnen volstaan met het verstekken van de dec-adviezen. Voor zover het Erasmus MC zich op het standpunt heeft gesteld dat de openbaarmaking van alle in de onderzoeksplannen vervatte informatie die niet tevens in de dec-adviezen is vervat met toepassing van artikel 10 van de Wob kan worden geweigerd, kan het Erasmus MC evenmin worden gevolgd, omdat het Erasmus MC daarbij geen weigeringsgronden heeft vermeld, aldus de rechtbank. De rechtbank is niet toegekomen aan de beoordeling van de overige beroepsgronden.
Het hoger beroep
5. Het Erasmus MC betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door [verzoeker] opgevraagde onderzoeksplannen en dec-adviezen niet op een bestuurlijke aangelegenheid zien, omdat de daarin vervatte gegevens louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen en dus geen betrekking hebben op de bestuursvoering van het Erasmus MC. Het Erasmus MC verwijst daarbij naar de uitspraken van de Afdeling van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321 en ECLI:NL:RVS:2018:322. Het Erasmus MC wijst er tevens op dat dierproeven als die waarop de Wob-verzoeken zien, ook worden verricht door bedrijven en instellingen waarop de Wob niet van toepassing is. De rechtbank heeft niet onderkend dat in de onderzoeksplannen en dec-adviezen geen informatie over een bestuurlijke aangelegenheid is vervat en dat die documenten dus niet onder de werking van de Wob vallen, aldus het Erasmus MC.
5.1. Eerder heeft de Afdeling overwogen (uitspraak van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2334) dat bij de raad van bestuur van TNO (hierna: TNO) berustende onderzoeksplannen als bedoeld in artikel 10a, tweede lid, van de Wod, zoals die op 17 december 2014 luidde, die ten behoeve van contractonderzoek bij de dec van TNO zijn ingediend, op een bestuurlijke aangelegenheid van TNO zien. De Afdeling heeft daarbij in aanmerking genomen dat de term ‘bestuurlijk’ in de Wob ruim dient te worden opgevat en betrekking heeft op het openbaar bestuur in al zijn facetten. In haar voormelde uitspraken van 31 januari 2018 heeft de Afdeling over gegevens die onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen, overwogen dat die gegevens in beginsel niet op de bestuursvoering van dat bestuursorgaan en dus niet op een bestuurlijke aangelegenheid zien.
Dat gegevens die onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen op zichzelf bezien niet op de bestuursvoering van dat bestuursorgaan zien, laat onverlet dat dergelijke gegevens onlosmakelijk kunnen zijn verweven met informatie over een bestuurlijke aangelegenheid. In dat geval hebben die gegevens wel betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid, vallen die gegevens onder de werking van de Wob en kan de openbaarmaking daarvan uitsluitend met toepassing van de artikelen 10 en 11 van de Wob worden geweigerd.
5.2. Het Erasmus MC is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Awb. Uit artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob volgt dat de Wob onverkort op het Erasmus MC van toepassing is, omdat het Erasmus MC niet van de Wob is uitgezonderd bij het Besluit bestuursorganen WNo en Wob. In het kader van zijn taakuitoefening faciliteert het Erasmus MC dierproeven. Het faciliteren van dierproeven dient als een bestuurlijke aangelegenheid van het Erasmus MC te worden aangemerkt. Informatie over het faciliteren van dierproeven dient te worden onderscheiden van de onderzoeksgegevens die bij het uitvoeren van een dierproef louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen. Het enkele feit dat ook anderen dan bestuursorganen dierproeven uitvoeren of faciliteren maakt dat niet anders. Het begrip "bestuurlijk" is niet beperkt tot activiteiten die uitsluitend door de overheid kunnen worden uitgeoefend.
5.3. Ingevolge artikel 10a, tweede lid, van de Wod, zoals die op 17 december 2014 luidde, dient de dec aan de hand van een onderzoeksplan en de vereisten die de Wod aan dierproeven stelt te beoordelen of het belang van de in dat plan omschreven dierproef opweegt tegen het in dat plan omschreven ongerief van de dieren. Het onderzoeksplan dient ertoe de dec van de gegevens te voorzien die noodzakelijk zijn om die beoordeling te kunnen maken. In artikel 2a van de Dierproevenregeling is vermeld welke gegevens in het onderzoeksplan moeten worden opgenomen. De door de dec te maken beoordeling resulteert vervolgens in een dec-advies. Ingevolge de Wod, zoals die destijds luidde, mocht na een positief dec-advies de desbetreffende dierproef worden verricht. Gelet daarop bevatten onderzoeksplannen en dec adviezen die aan de ingevolge de Wod en de Dierproevenregeling gestelde vereisten voldoen, informatie die noodzakelijk en bepalend is voor het antwoord op de vraag of een te faciliteren dierproef mag worden verricht. Die informatie ziet naar haar aard op een bestuurlijke aangelegenheid. Het Erasmus MC heeft in hoger beroep één onderzoeksplan geschoond en overgelegd. Dat onderzoeksplan en de openbaar gemaakte dec-adviezen zijn overeenkomstig de Wod en de Dierproevenregeling opgesteld. Omdat het Erasmus MC zich niet op het standpunt heeft gesteld dat in de overige 24 onderzoeksplannen niet de in artikel 2a van de Dierproevenregeling vermelde gegevens zijn opgenomen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de onderzoeksplannen en dec-adviezen niet op een bestuurlijke aangelegenheid zien. Indien de onderzoeksplannen en dec-adviezen tevens gegevens bevatten die louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen, vallen die gegevens onder de werking van de Wob, voor zover die gegevens daarin onlosmakelijk met informatie over deze bestuurlijke aangelegenheid zijn verweven.
Het betoog faalt.
6. Het Erasmus MC betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Wod, zoals die luidt sinds 18 december 2014, en de op die datum in werking getreden Dierproevenregeling 2014 geen uitputtende openbaarmakingsregeling bevatten die aan de Wob derogeert. Het Erasmus MC voert aan dat de rechtbank haar aangevallen oordeel achterwege had moeten laten, omdat de dec-adviezen die in deze zaak aan de orde zijn vóór 18 december 2014 tot stand zijn gekomen, zodat de openbaarmakingsregeling in de Wod, zoals die per die datum luidt, en de Dierproevenregeling 2014 daarop niet van toepassing zijn, aldus het Erasmus MC. Het Erasmus MC stelt belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van dit betoog, omdat het wil voorkomen dat aan dit aangevallen oordeel rechtskracht toekomt in andere zaken.
6.1. De dec-adviezen die in deze zaak aan de orde zijn, zijn tot stand gekomen met toepassing van de Wod zoals die op 17 december 2014 luidde. De ingevolge artikel 4, vierde lid, van de Dierproevenregeling 2014 geldende openbaarmakingsregeling heeft uitsluitend betrekking op projecten waarvoor de centrale commissie dierproeven een projectvergunning heeft verleend als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Wod, zoals die sinds 18 december 2014 luidt. De Afdeling is van oordeel dat het aangevallen rechtbankoordeel niet relevant is in deze zaak, reeds omdat dergelijke projectvergunningen niet zijn verleend in de 25 onderzoekdossiers die in deze zaak aan de orde zijn. Omdat dit rechtbankoordeel zich niet uitstrekt tot andere besluiten in andere geschillen, behoeft het betoog van het Erasmus MC geen inhoudelijke bespreking.
7. Het Erasmus MC betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat openbaarmaking van de onderzoeksplannen niet in zijn geheel met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob kan worden geweigerd, gezien de risico's als gevolg van dierenrechtenactivisme. Het Erasmus MC wijst in dit kader op uitspraken van de Afdeling van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:680, 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:952, 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1498, 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:492, en 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1282. Het Erasmus MC voert aan dat uit alle documenten waarop de Wob-verzoeken zien, blijkt, dan wel kan worden afgeleid dat het gaat om dierproeven met apen, dat het Erasmus MC de vergunninghouder is en dat het gaat om dierproeven die in zijn onderzoeksfaciliteit door zijn onderzoekers worden uitgevoerd. Gelet daarop is sprake van gevoelige informatie. De opgevraagde informatie kan niet op zodanige wijze openbaar worden gemaakt, dat die gevoelige informatie daaruit niet herleidbaar is, aldus het Erasmus MC.
7.1. Bij besluit van 27 juni 2016 heeft het Erasmus MC de dec-adviezen gedeeltelijk openbaar gemaakt. Daarbij heeft het Erasmus MC de informatie openbaar gemaakt die hij in dit betoog als gevoelige informatie heeft omschreven. Het Erasmus MC kan niet worden gevolgd in zijn betoog, reeds omdat de dec-adviezen al openbaar zijn en de onderzoeksplannen ter verkrijging van de dec-adviezen zijn opgesteld en dus op dezelfde onderzoeken zien. Omdat het Erasmus MC de door hem als gevoelig omschreven informatie reeds openbaar heeft gemaakt, is deze zaak niet op een lijn te stellen met de zaken als aan de orde in de hiervoor onder 7 vermelde uitspraken van de Afdeling waar het Erasmus MC naar heeft verwezen.
Het betoog faalt.
8. Het Erasmus MC betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft kunnen volstaan met het verstekken van de dec-adviezen. Het Erasmus MC voert aan dat hij de bij de Wob-verzoeken opgevraagde informatie met toepassing van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob openbaar heeft gemaakt, omdat de dec-adviezen als uittreksels of samenvattingen van de onderzoeksplannen kunnen worden aangemerkt. Alle in de onderzoeksplannen vervatte informatie is immers in de dec-adviezen opgenomen, voor zover die informatie relevant is en openbaar kan worden gemaakt. Informatie die niet openbaar kan worden gemaakt, betreft informatie waarvan de openbaarmaking kan worden geweigerd met toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Wob, voor zover het gaat om gegevens die louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen, artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob dan wel artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e en g, van de Wob. Overige informatie, zoals het format van het gebruikte informatieformulier, is niet relevant. Het Erasmus MC heeft ter illustratie één onderzoeksplan geschoond en overgelegd. Gezien artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Wob is het Erasmus MC niet verplicht om naast de dec-adviezen ook de onderzoeksplannen aan [verzoeker] te verstrekken, omdat openbaarmaking van de onderzoeksplannen niet van het Erasmus MC kan worden gevergd en de opgevraagde informatie door het verstrekken van de dec-adviezen in een andere, voor [verzoeker] gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is. Het schonen van de onderzoeksplannen vergt een zeer aanzienlijke inspanning van het Erasmus MC, terwijl daardoor niet meer informatie openbaar zal worden gemaakt dan al openbaar is.
8.1. De Afdeling is van oordeel dat de dec-adviezen niet als uittreksels of samenvattingen van de onderzoeksplannen kunnen worden aangemerkt, reeds omdat in de geschoonde versie van het onderzoeksplan dat het Erasmus MC ter illustratie heeft overgelegd meer informatie is vervat dan in de openbaar gemaakte versie van het op grond van dat onderzoeksplan opgestelde dec-advies. Anders dan in dat dec-advies is in dat onderzoeksplan immers informatie vervat over onder meer de hoeveelheid te gebruiken dieren, de levensfase waarin die dieren zich bevinden, de wijze van huisvesting, de gevolgen voor de dieren bij waarneming van onverwachte klinische tekenen gedurende het experiment, het standpunt dat die tekenen niet worden verwacht en een gemotiveerd antwoord op de vraag of de dieren andere voorspelbare risico's lopen. Indien in de onderzoeksplannen gegevens zijn vervat die louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen, is de Wob daarop alleen dan niet van toepassing, voor zover die gegevens niet onlosmakelijk zijn verweven met de informatie die op de desbetreffende bestuurlijke aangelegenheid ziet. Voorts is in de omstandigheid dat het schonen van de onderzoeksplannen een aanzienlijke inspanning van de zijde van het Erasmus MC zal vergen, geen grond gelegen voor het oordeel dat door de dec-adviezen te verstrekken het verstrekken van de opgevraagde onderzoeksplannen achterwege kan blijven.
Het betoog faalt.
Conclusies
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dat betekent dat het Erasmus MC opnieuw een besluit op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar moet nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak en deze uitspraak. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
10. Het Erasmus MC dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding het Erasmus MC te veroordelen tot vergoeding van reiskosten en tot vergoeding van een hoger bedrag dan het forfaitaire bedrag voor verletkosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
III. veroordeelt de raad van bestuur van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.066,00 (zegge: duizendzesenzestig euro), waarvan € 1.024,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat van de raad van bestuur van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Robben
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019
610.
BIJLAGE
De Awb
Artikel 1:1
1. Onder bestuursorgaan wordt verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed
[…]
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 8:29
1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
[…]
3. De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
[…]
5 Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
Artikel 8:113
[…]
2. Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.
De Wob
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
[…]
Artikel 1a
1. Deze wet is van toepassing op de volgende bestuursorganen:
a. Onze Ministers;
b. de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie;
c. bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;
d. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
[…]
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
[…]
Artikel 7
1. Het bestuursorgaan verstrekt de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
2. Het bestuursorgaan verstrekt de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
[…]
Artikel 10
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
[…]
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
[…]
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
[…]
De Wod, zoals die luidde op 17 december 2014
Artikel 10a
1 Het is verboden een dierproef te verrichten indien niet:
a. daarover tevoren een advies is uitgebracht door een op de voet van artikel 18a erkende [dec];
b. na een negatief advies van de [dec] een positief oordeel is gegeven door de Centrale commissie dierproeven, bedoeld in artikel 18.
2. Bij het opstellen van het advies beoordeelt de [dec] de proef aan de hand van het onderzoeksplan op de grondslag van het bepaalde in de artikelen 2, tweede en derde lid, 9, 10, 10b, 10d, 10e, 11, 12 en 13.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen vastgesteld waaraan een plan als bedoeld in het tweede lid in ieder geval moet voldoen om door de commissie in behandeling te worden genomen.
[…]
De Wod, zoals die luidt sinds 18 december 2014
Artikel 10a
1. Het is verboden een project uit te voeren indien de centrale commissie dierproeven daarvoor geen projectvergunning heeft verleend.
2. Bij een aanvraag om een projectvergunning wordt een projectvoorstel gevoegd dat is afgestemd met de instantie voor dierenwelzijn.
[…]
Artikel 10a1
[…]
7. De niet-technische samenvatting van een project waarvoor de centrale commissie dierproeven een projectvergunning heeft verleend en de eventuele aanvullingen daarop, worden op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze bekend gemaakt. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het indienen van de niet-technische samenvatting en de eventuele aanvullingen daarop door de aanvrager dan wel vergunninghouder.
[…]
Artikel 2a
Het onderzoeksplan, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, van de wet, vermeldt in ieder geval:
- de vraagstelling van het onderzoek;
- het belang van het onderzoek voor de gezondheid of voeding van mens of dier;
- het maatschappelijke en wetenschappelijke belang van het onderzoek;
- de deskundigheid, waaronder begrepen de mate van ervaring op het desbetreffende onderzoeksgebied, van degene die de opzet en uitvoering van de proef bepaalt, in verband met artikel 9 van de wet;
- door wie of door welke commissie de wetenschappelijke kwaliteit is beoordeeld;
- de argumentatie, waarom de vraagstelling niet met minder dieren of anders dan met behulp van proefdieren kan worden beantwoord;
- de motivering van de keuze van de soort en het aantal proefdieren;
- de herkomst van de proefdieren;
- de beoogde behandeling en verzorging, waaronder begrepen de huisvesting, voor, tijdens en na de proef, alsmede de deskundigheid van de hiermee belaste persoon, in verband met artikel 12 van de wet;
- de aard, de frequentie en de duur van de ingrepen waaraan het dier wordt onderworpen;
- de mate van ongerief dat de proefdieren wordt of kan worden berokkend;
- de toepassing van verdoving of pijnstillende middelen en andere methoden ter vermijding van ongerief;
- of een dier eerder is gebruikt in verband met artikel 13, derde lid, van de wet;
- of en, zo ja, op welk moment besloten zal worden over te gaan tot verantwoord doden van betrokken proefdieren, alsmede de methode welke wordt toegepast;
- de uiteindelijke bestemming van het dier na de proef.
Artikel 4
[…]
4 De centrale commissie dierproeven maakt zo snel mogelijk na de verlening van een projectvergunning de niet-technische samenvatting openbaar en vermeldt daarbij indien van toepassing dat het project achteraf wordt beoordeeld, en binnen welke termijn. De centrale commissie dierproeven maakt eventuele aanvullingen op een niet-technische samenvatting als gevolg van wijzigingen als bedoeld in artikel 10a5 van de wet, of een beoordeling van het project achteraf als bedoeld in artikel 10a1, eerste lid, onder d, van de wet, zo snel mogelijk na ontvangst openbaar. De centrale commissie dierproeven zorgt ervoor dat de niet-technische samenvatting tot vijf jaar na afloop van het project, dan wel, indien van toepassing, vijf jaar na afloop van de beoordeling van het project achteraf, door een ieder kan worden ingezien middels een doorzoekbare online databank.