Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VI.2.4.4
VI.2.4.4 Art. 3:36 BW: “relatieve” gerechtigdheid en afdrachtverplichtingen
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS357603:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie nr. 599.
Bovendien is verdedigbaar dat de bescherming van art. 3:36 BW in de verhouding tot de schuldenaar met zich brengt dat er een verbintenis ontstaat tussen de schuldenaar en de cessionaris met dezelfde inhoud als de verbintenis waarvan de cedent de vordering beoogde te cederen. Zoals hiervoor gezien, kan de schuldenaar een eventuele betalingsvordering van de cedent afweren met een beroep op de cessie (hetgeen mogelijk zelfs tot een bekrachtiging van de overdracht leidt). Het gevolg daarvan is dat de verbintenis tussen de cedent en de schuldenaar tenietgaat. Het resultaat van dit alles is sterk gelijkend op een werkelijke overdracht van de vordering. Het verschil is dat de cessionaris niet de oorspronkelijke vordering heeft verkregen, maar een nieuwe vordering die inhoudelijk gelijk is aan de oorspronkelijke vordering van de cedent.
Uitleg van deze overeenkomst kan met zich brengen dat de cedent gehouden is de betalingen die hij ter zake van de gecedeerde vordering ontvangt, af te dragen aan de cessionaris.
Zie ook: § VI.2.2.4.3 in verband met de mogelijkheid van het ontstaan van een afgescheiden vermogen.
Zie ook: nr. 505. Zoals vermeld, dient de curator zich van een actieve inning van de vordering te onthouden. Doet hij dat toch, dan begaat hij een onrechtmatige daad. Hetgeen de curator op onrechtmatige wijze int, dient hij naar mijn mening onmiddellijk en met voorbijgaan aan de aanspraken van boedelschuldeisers aan de cessionaris af te dragen. Zie hiervoor: nrs. 507-508.
Hoewel in de verhouding cedent – schuldenaar de cedent in beginsel nog als schuldeiser kan worden aangemerkt, kan de schuldenaar een vordering tot betaling van de cedent in de meeste gevallen afweren met een beroep op de (ongeldige) cessie, zie nr. 618.
Mocht de cedent of diens faillissementscurator wel afdracht kunnen vorderen van het betaalde, dan kan de cessionaris zijn schuld tot afdracht verrekenen met zijn schadevergoedingsvordering ter zake van de tekortkoming door de cedent in zijn verbintenis tot overdracht van de vordering.
Indien de cessionaris alleen in zijn verhouding tot de cedent een beroep kan doen op art. 3:36 BW, rijst de vraag wie bevoegd is de aan de vordering verbonden pand- of hypotheekrechten uit te oefenen. Zou de schuldenaar zich kunnen verzetten tegen een uitwinning door de cessionaris? Is de cedent gehouden ten behoeve van de cessionaris de zekerheidsrechten uit te oefenen? Stel dat de cessionaris in zijn relatie tot de schuldenaar een beroep kan doen op art. 3:36 BW, kan hij dan een eventuele borg tot betaling aanspreken of moet worden aangenomen dat in de verhouding cessionaris – borg geen cessie heeft plaatsgevonden?
Stel dat de cessionaris in zijn verhouding tot de schuldenaar een beroep kan doen op art. 3:36 BW. Een verrekening door de schuldenaar in zijn verhouding tot de cedent, die in deze verhouding nog als schuldeiser heeft te gelden, kan de cessionaris dan niet worden tegengeworpen. De cessionaris kan immers een beroep doen op de cessie. In de verhouding tot de cessionaris is verrekening met een tegenvordering op de cedent slechts mogelijk, indien is voldaan aan de vereisten van art. 6:130 lid 1 BW.
613. De relatieve werking van art. 3:36 BW kan leiden tot een relatieve gerechtigdheid van de cessionaris. De relatieve werking van de bescherming van art. 3:36 BW kan leiden tot een “relatieve” gerechtigdheid tot een vorderingsrecht op naam. De cessionaris heeft bijvoorbeeld wel als rechthebbende van de vordering te gelden in zijn verhouding tot de cedent, maar niet in de verhouding tot de schuldenaar. In dit opzicht verschilt art. 3:36 BW van andere beschermingsbepalingen, zoals de artikelen 3:86 en 88 BW. De derdenbescherming die door laatstgenoemde bepalingen wordt geboden, is absoluut en werkt ten opzichte van eenieder. Het feit dat ook rechtsopvolgers gebonden zijn aan de opgewekte schijn1 brengt echter met zich, dat als zowel de schuldenaar, als de cedent de schijn heeft gewekt dat de vordering overdraagbaar is, het rechtsgevolg van de cessie in vrijwel alle opzichten gelijk is aan de situatie waarin werkelijk overdracht van de vordering heeft plaatsgevonden.2 De relatieve werking van art. 3:36 BW verhindert in dat geval niet dat de rechtsgevolgen van de opgewekte schijn zodanig zijn dat de overdracht bijna als absoluut geldig kan worden aangemerkt.
614. Bescherming in de verhouding tot de cedent. De relatieve werking van art. 3:36 BW kan ertoe leiden dat op degene die betaling van de schuldenaar heeft ontvangen een afdrachtverplichting komt te rusten ten opzichte van degene die in de onderlinge verhouding tot de ontvanger van de betaling tot de vordering (en daarmee tot de opbrengst daarvan) gerechtigd was. Het meest waarschijnlijke scenario is dat de cessionaris beschermd wordt in zijn verhouding tot de cedent, maar niet in zijn verhouding tot de schuldenaar. In dit scenario kan de schuldenaar bevrijdend betalen aan de cedent, maar zal de cedent gehouden zijn de ontvangen betaling af te dragen aan de cessionaris. De cessionaris heeft immers in zijn verhouding tot de cedent als de rechthebbende van de vordering te gelden. De grondslag van het verhaalsrecht van de cessionaris is gelegen in een analogische toepassing van art. 6:36 BW,3 dan wel in ongerechtvaardigde verrijking van de cedent (art. 6:212 BW). Bovendien zal de cessionaris zijn vordering in veel gevallen kunnen baseren op de overeenkomst die tot de cessie verplichtte (bv. een koopovereenkomst).4, 5
Indien de schuldenaar tijdens het faillissement van de cedent aan de curator betaalt, betreft het verhaalsrecht van de cessionaris een concurrente boedelvordering (art. 24 Fw).6 Heeft de cedent al voor zijn faillietverklaring betaling van de schuldenaar ontvangen, maar heeft hij dit op het moment van faillietverklaring nog niet afgedragen aan de cessionaris, dan komt de cessionaris een concurrente, voor verificatie vatbare vordering toe. In de verhouding cedent – schuldenaar geldt de cedent als schuldeiser. Wat betreft de inning van de vordering geldt dan ook dat de cedent betaling kan vorderen van de schuldenaar, zij het dat hij dat ten behoeve van de cessionaris moet doen.
615. Bescherming in de verhouding tot de schuldenaar. In het geval de cessionaris ook tegenover de schuldenaar de bescherming van artikel 3:36 BW kan inroepen, dient de schuldenaar aan de cessionaris te betalen.7 De cedent of diens faillissementscurator kan geen afdracht vorderen van hetgeen de cessionaris aan betaling heeft ontvangen. De rechtsverhouding tussen de cedent en de cessionaris wordt immers afgehandeld als ware de cessionaris rechthebbende van de vordering. Maar ook als de cessionaris tegenover de cedent geen beroep kan doen op art. 3:36 BW, komt de cedent (of diens faillissementscurator) in de regel geen verhaalsrecht toe met betrekking tot door de cessionaris van de schuldenaar ontvangen betalingen. Over het algemeen zal de cessionaris op grond van de overeenkomst tot cessie gerechtigd zijn tot de opbrengst van de vordering.8
616. Recht op schadevergoeding. Indien de cessionaris in zijn verhouding tot de cedent in weerwil van de hoofdregel niet mocht vertrouwen op de schijn van overdraagbaarheid, dan kan de cessionaris zijn verhaalsrecht niet baseren op een analoge toepassing van art. 6:36 BW en evenmin op ongerechtvaardigde verrijking. Wel heeft de cessionaris mogelijk op grond van de cessieovereenkomst een aanspraak op door de cedent ontvangen betalingen. Daarnaast komt de cedent mogelijk een schadevergoedingsvordering toe. Op grond van de overeenkomst tot cessie heeft de cedent zich er immers toe verplicht de vordering aan de cessionaris over te dragen. Het onoverdraagbaarheidsbeding heeft tot gevolg dat de cedent tekortschiet in zijn verbintenis tot overdracht, aangezien hij de vordering niet (met werking jegens eenieder) kan cederen. In geval van faillissement van de cedent kan de cessionaris deze schadevergoedingsvordering ter verificatie indienen (art. 37a Fw).
617. Overige vragen. De relatieve werking van de derdenbescherming roept ook overigens de nodige vragen op waarvan ik er hier slechts enkele aanstip. De relatieve werking van art. 3:36 BW heeft o.a. tot gevolg dat de cessionaris van een krachtens beding niet-overdraagbare vordering ook slechts relatief gerechtigd wordt tot de bij de vordering behorende nevenrechten, zoals zekerheidsrechten. Dit kan tot lastig te beantwoorden vragen aanleiding geven, zoals de vraag wie bevoegd is de nevenrechten uit te oefenen en daarover te beschikken.9 Met betrekking tot verrekening van de gecedeerde vordering met tegenvorderingen van de schuldenaar op de cedent of de cessionaris, kan de relatieve werking van de derdenbescherming ertoe leiden dat een verrekening die in de ene verhouding mogelijk is in de andere verhouding geen rechtsgevolg heeft.10