Einde inhoudsopgave
Wet tegemoetkomingen loondomein
Artikel 4.7 Bestuurlijke boete
Geldend
Geldend van 01-01-2024 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
03-07-2019, Stb. 2019, 246 (uitgifte: 05-07-2019, kamerstukken: 35223)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-07-2019, Stb. 2019, 246 (uitgifte: 05-07-2019, kamerstukken: 35223)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Vakgebied(en)
Loonbelasting / Algemeen
Fiscale wetsvoorstellen (V)
1.
Indien de werkgever een verzoek als bedoeld in artikel 2.1 heeft gedaan met betrekking tot een werknemer die niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 2.2, 2.6, 2.10 of 2.14, vormt dit een verzuim waarvoor de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 1.319 per verzoek per jaar kan opleggen.
2.
Indien de werkgever in de loonaangifte onjuiste gegevens heeft opgenomen waarvan de juistheid voor de toepassing van deze wet van belang is, vormt dit een verzuim waarvoor de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 1.319 per gegeven per werknemer per jaar kan opleggen.
3.
Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op het in het eerste lid en tweede lid genoemde bedrag, met dien verstande dat de wijziging van het bedrag voor het eerst plaatsvindt per 1 januari 2020.
4.
Wanneer de werkgever die een verzoek als bedoeld in artikel 2.1 heeft gedaan met betrekking tot een werknemer die niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 2.2, 2.6, 2.10 of 2.14, dit verzoek door middel van een correctiebericht intrekt na de in artikel 4.1, tweede lid, bedoelde datum volgend op het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft, maar voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid bekend is of bekend zal worden, is dit een omstandigheid die aanleiding geeft tot matiging van de boete.
5.
De inspecteur stelt de bestuurlijke boete bij beschikking vast. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop het verzoek, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft.
6.
Op dit artikel zijn de artikelen 67pa en 67pb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.